wk: 10 jan. - les 1 - 1f/1g -

1f en 1g
les 1: 10 - 15 jan.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1f en 1g
les 1: 10 - 15 jan.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Vandaag
  1. Lezen
  2. Terugblik toetsstof
  3. Oefentoets
  4. Aan de slag 

Slide 3 - Slide

timer
5:00

Slide 4 - Slide

Toetsstof

H2: Taalverzorging

  • Onderwerp (blz. 54)
  • Zelfstandig naamwoord en lidwoord (blz. 56)
  • Laatste letter -t of -d en de ik-vorm van het werkwoord (blz. 58)




H3: Taalverzorging

  • Werkwoordelijk gezegde (blz. 80) 
  • Meervouden op -en en -s (blz. 82) 
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd (blz. 84) 

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van de zin?
A
Verander de pv van getal; het ow verandert dan mee
B
Stel de vraag: wie (wat) +pv?
C
Zet de zin in de verleden tijd
D
Stel de vraag: wat zijn alle werkwoorden in zin?

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin:
Ieder dag gaan Julia en Anna op de fiets naar school.
A
Iedere dag
B
op de fiets
C
gaan
D
Julia en Anna

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze zin:
Volgende week hebben alle leerlingen een hele moeilijke toets!

Slide 8 - Open question

Welke lidwoorden zijn er?
A
de, die
B
die, deze, dat
C
de, het
D
de, het, een

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin: Piet koopt iedere dag een kaartje voor de bus.
A
dag, een, bus
B
dag, kaartje, bus
C
Piet, dag, kaartje, bus
D
koopt, een, voor

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze:
De [bruid / bruit] gaf haar man het [jawoord / jawoort] in een [bekend / bekent] kapelletje.
A
bruid/jawoort/bekent
B
bruid/jawoord/bekend
C
bruit/jawoord/bekent
D
bruit/jawoort/bekend

Slide 11 - Quiz

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde van de zin?
A
Verander de pv van getal; het ow verandert dan mee
B
Stel de vraag: wie (wat) +pv?
C
Zet de zin in de verleden tijd
D
Stel de vraag: wat zijn alle werkwoorden in zin?

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste spelling in het meervoud van oma
A
omas
B
omaas
C
oma's
D
omaen

Slide 13 - Quiz

Noteer de tegenwoordige tijden van het werkwoord 'lopen'.

Slide 14 - Open question

Aan de slag
  1. Oefentoets 1 (= huiswerk voor donderdag)
  2. Extra opdrachten online
  3. Lezen

Slide 15 - Slide

Huiswerk
  1. Oefentoets 1
  2. Doornemen lesstof

Slide 16 - Slide