Les 12 - hoofdwerkwoord en hulpwerkwoord

Esselam-oe aleikoem 1MH,
Stop je telefoon in de telefoonzak.
Zoek je (vaste) plek op.
Haal je lesmateriaal tevoorschijn.
Tas van tafel en jas in je kluis.

Pak je leesboek voor je en start met lezen

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Esselam-oe aleikoem 1MH,
Stop je telefoon in de telefoonzak.
Zoek je (vaste) plek op.
Haal je lesmateriaal tevoorschijn.
Tas van tafel en jas in je kluis.

Pak je leesboek voor je en start met lezen

Slide 1 - Slide

Recitatie 
Hadith vd week

De profeet (vzmh) zei: “Hoe wonderlijk is de zaak van de gelovige. Alles wat hem overkomt, is goed.” (Muslim)

Slide 2 - Slide

Leesmomentje
Pak je leesboek voor je en laten we in rust lezen!

.
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Vakantielotery
Wat gaan we doen?
Bedenk 3 uitspraken over jouw vakantie:
2 zijn waar
1 is niet waar
Hoe werkt het?
Lees jouw uitspraken voor.
De klas probeert te raden welke uitspraak niet waar is.
Vertel wat waar is en licht het kort toe!.

timer
5:00

Slide 4 - Slide

Woorden vd week
1. Gedijen= goed ontwikkelen vb. Gestolen goed gedijt niet. (Als je iets steelt, heb je daar weinig plezier van)
2. Geciviliseerd= beschaafd vb. Die man ziet er geciviliseerd uit.
3. Emigreren=verhuizen naar een ander land dan waar je geboren bent vb. Sommige Nederlandse boeren emigreren met hun bedrijf naar Canada.
4. Immigreren= verhuizen naar (Nederland) terwijl je in een ander land geboren bent vb. Gastarbeiders zijn geïmmigreerd naar Nederland.
5. Stichten= het laten ontstaan/ oprichten vb. Veel mensen hebben gestemd op een partij die graag vrede wil stichten in het Midden-Oosten.




timer
10:00

Slide 5 - Slide

Terugblik persoonsvorm & gezegde & onderwerp
  • Gezegde: Het gezegde vormt de kern van de zin en geeft aan wat er gebeurt of wat iemand doet. Denk hierbij aan werkwoordelijke of naamwoordelijke gezegdes. (les 9)
  • Onderwerp: Het onderwerp is degene of datgene waarover de zin gaat. Het is de 'doener' of de 'ondergaander' van de handeling. (les 9)
  • Persoonsvorm: De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert van tijd en overeenkomt met het onderwerp in getal en persoon. Je vindt het door de zin in een andere tijd te zetten. (les 10)

Slide 6 - Slide

Terugblik zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen, die je kunt verplaatsen zonder dat de betekenis van de zin verandert. Elk zinsdeel vormt een logisch geheel en heeft een specifieke functie in de zin, zoals onderwerp, gezegde, of een bepaling van tijd, plaats of hoedanigheid.

Bijvoorbeeld: in de zin "De hond speelt vrolijk in de tuin" kun je de zinsdelen verdelen als:

De hond (onderwerp)
speelt (gezegde)
vrolijk (bepaling van hoedanigheid)
in de tuin (bepaling van plaats)

Slide 7 - Slide

Lees de volgende zinnen en beantwoord de vragen:
1. De kat ligt op de bank.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp?
Is het gezegde werkwoordelijk of naamwoordelijk? Schrijf het gezegde op.

2. Sanne wordt een goede docent.

Onderstreep de persoonsvorm.
Noteer het onderwerp.
Is het gezegde werkwoordelijk of naamwoordelijk? Schrijf het gezegde op.

timer
5:00

Slide 8 - Slide

De antwoorden op de vragen:
1. De kat ligt op de bank.
Persoonsvorm: ligt
Onderwerp: De kat
Gezegde: Naamwoordelijk (ligt op de bank)

2. Sanne wordt een goede docent.
Persoonsvorm: wordt
Onderwerp: Sanne
Gezegde: Naamwoordelijk (wordt een goede docent)

Slide 9 - Slide

Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen
1. De kinderen spelen vrolijk op het strand.
Hoeveel zinsdelen kun je vinden?
Noteer elk zinsdeel apart.

2. De kat slaapt rustig in de vensterbank.
Hoeveel zinsdelen kun je vinden?
Noteer elk zinsdeel apart.

3. Morgen gaat Lisa met haar vrienden naar de bioscoop.
Hoeveel zinsdelen kun je vinden?
Noteer elk zinsdeel apart.

Slide 10 - Slide

Antwoorden van de vragen:
1. De kinderen spelen vrolijk op het strand.
Zinsdelen:
De kinderen
spelen
vrolijk
op het strand
2. De kat slaapt rustig in de vensterbank.
Zinsdelen:
De kat
slaapt
rustig
in de vensterbank


3. Morgen gaat Lisa met haar vrienden naar de bioscoop.

Zinsdelen:
Morgen
gaat
Lisa
met haar vrienden
naar de bioscoop

Slide 11 - Slide

Lesdoel(en) 
Aan het einde van de les kun je:

 - hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen in een zin.


Slide 12 - Slide

Instructie

Slide 13 - Slide

Instructie

Slide 14 - Slide

Instructie

Slide 15 - Slide

Instructie

Slide 16 - Slide

Instructie

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Aan het werk
Wat moet ik doen?

Hoeveel tijd heb ik?
Je hebt 30  minuten om deze opdrachten af te maken.
Als er nog 5 minuten over zijn, laat ik het weten.
Wat als ik klaar ben?
Controleer je werk: Heb je alles goed en netjes gedaan?
Stel jezelf de vraag: Begrijp ik alles?
Wat als ik een vraag heb?
Dan steek ik mijn hand in de lucht en komt mevrouw Özkara zo snel mogelijk bij mij.
timer
30:00

Slide 19 - Slide

Terugblik op de les en het lesdoel 
Aan het einde van de les kun je:



Zijn er nog vragen of onduidelijkheden?

Slide 20 - Slide

Huiswerk
Maken

Afsluiting & opbergen van lesmateriaal

Recitatie

Slide 21 - Slide