Houden van ALLE woorden

Disk 2022 Verliefd zijn en houden van rose
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Disk 2022 Verliefd zijn en houden van rose

Slide 1 - Slide

aan
  • aan <---> uit
  • zin: Ik doe het licht aan.
  • aandoen van kleding
  • zin: Ik doe een trui aan
  • op een plaats
  • zin: De klok hangt aan de muur.

Slide 2 - Slide

aardig
  • vriendelijk, leuk
  • zin: Onze buren zijn erg aardig. 
  • wel aardig = een beetje leuk
  • zin: Hoe vind je die jas? Wel aardig

Slide 3 - Slide

als
  • wanneer
  • zin: Als ik op mijn werk kom, drink ik eerst koffie.
  • even als... =  hetzelfde
  • zin: Hij is even oud als zijn vriendin. 

Slide 4 - Slide

bang
  • angstig
  • zin: Ik ben bang voor de hond.
  • zin: Denk je dat we snel een ander huis krijgen? Ik ben bang van niet. 

Slide 5 - Slide

de beurt
  • Wie is er aan de beurt? Wie is eerst?
  • zin: Ik ben aan de beurt! 

Slide 6 - Slide

bij
  • naast of dichtbij
  • zin: Bij ons huis staat een grote boom.
  • op een plaats
  • zin: Hij woont bij zijn familie,

Slide 7 - Slide

de dag
  • de dag <---> de nacht
  • de dag - de dagen 
  • zin: Op welke dag hebben we sport? Op woensdag.
  • zin: Over 2 dagen is het weekend.

Slide 8 - Slide

denken
  • denken aan iets of iemand
  • doe je met je hoofd
  • werkwoord
  • ik denk - wij denken
  • zin: Wij denken aan onze familie.

Slide 9 - Slide

die
  • die <---> deze
  • bij een de- woord
  • zin: Welke tas bedoel je? Ik bedoel die paarse tas met de oranje versiering.

Slide 10 - Slide

durven
  • niet bang zijn om iets te doen
  •  werkwoord
  • ik durf - wij durven
  • zin: Ik durf niet in een vliegtuig, ik ga liever met de trein.

Slide 11 - Slide

evenveel
  • een gelijk aantal
  • zin: Ik geef jullie allemaal drie appels, dan heeft iedereen evenveel

Slide 12 - Slide

geloven
  • denken dat het waar is wat iemand zegt
  • werkwoord
  • ik geloof - wij geloven
  • zin: Hij zegt dat ze 100 kilo kan dragen. Geloof je dat? 

Slide 13 - Slide

het idee
  • een plan
  • een gedachte 
  • het idee - de ideeën
  • zin: Ik heb een goed idee.
  • zin: Mijn idee hier over was niet goed.

Slide 14 - Slide

de jongen
  • niet volwassen man
  • jonger dan 18
  • de jongen - de jongens
  • zin: Ik ben verliefd op een jongen/meisje.
  • zin: De jongen is grappig.

Slide 15 - Slide

kennen
  • weten 
  • weten wie of wat
  • werkwoord
  • ik ken - wij kennen
  • zin: Ik ken dat meisje niet.
  • zin: Wij kennen alle woorden van het thema.

Slide 16 - Slide

lachen
  • vrolijk geluid
  • als iets grappig/leuk is
  • werkwoord
  • ik lach - wij lachen
  • zin: Zij lacht niet altijd om zijn grapjes. 

Slide 17 - Slide

het liefje
  • de persoon van wie je houdt.
  • de persoon met wie je een relatie hebt.
  • schatje
  • zin: Ik ga met mijn liefje naar de bioscoop.

Slide 18 - Slide

maar
  • zin: Ik moet naar school, maar ik ben ziek.
  • zin: Ik wil een Iphone kopen, maar ik heb geen geld
  • zin: De zon schijnt, maar het is nog wel koud.

Slide 19 - Slide

mama
  • de moeder
  • mam
  • de mama - de mama's
  • zin: Mama, wil je me helpen?

Slide 20 - Slide

de mens
  • de persoon 
  • de mens - de mensen
  • zin: Zij is een lief mens.
  • zin: Ik zie veel mensen in het centrum van de stad.

Slide 21 - Slide

met
  • samen met iets of iemand.
  • zin: Ik wil graag een patatje met, alstublieft!
  • zin: Ik ga met mijn vriend naar het zwembad. 

Slide 22 - Slide

misschien
  • zou kunnen
  • niet zeker 
  • zin: Zij gaat misschien verhuizen.
  • zin: Ik weet misschien waar het boek ligt.

Slide 23 - Slide

niemand
  • geen persoon 
  • zin: Er is niemand in de klas.
  • zin: Niemand mag de telefoon gebruiken.

Slide 24 - Slide

niet
  • een woord om te ontkennen (= nee zeggen)
  • geen
  • zin: Weet jij waar mijn sleutels zijn? Nee, ik weet het niet.
  • zin: Ik ben niet verliefd.

Slide 25 - Slide

nieuwsgierig
  • alles willen weten
  • zin: Mijn buurman is erg nieuwsgierig. Hij staat de hele dag voor het raam om te kijken wat iedereen doet. 

Slide 26 - Slide

de ouders
  • je vader en moeder
  • zin: Mijn ouders komen uit Utrecht. 

Slide 27 - Slide

papa
  • je vader
  • zin: Papa, kun je me naar school brengen? Het regent! 

Slide 28 - Slide

het probleem
  • moeilijke vraag
  • niet snel oplossen 
  • het probleem - de problemen
  • zin: Ik heb een groot probleem.

Slide 29 - Slide

raar
  • vreemd
  • niet gewoon 
  • zin: Dat ziet er raar uit.
  • zin: Mijn  buik voelt een beetje raar

Slide 30 - Slide

stiekem
  • niemand mag het weten
  • geheim 
  • zin: Ik pak stiekem een appel.
  • zin: Zij is stiekem verliefd op de buurjongen.

Slide 31 - Slide

superlief
  • heel erg lief
  • zin: Ik hou van mijn familie. Ze zijn superlief voor mij! 

Slide 32 - Slide

uit
  • aan <---> uit
  • zin: Ik doe het licht uit
  • zin: De verkering is uit.

Slide 33 - Slide

van
  • zin: De jas is van Piet. 
  • zin: Ik vind jou lief. Wat denk je van mij?

Slide 34 - Slide

veel
  • veel <--> weinig
  • zin: Hij heeft veel geld. 
  • vaak
  • zin: Hij denkt veel aan zijn familie.

Slide 35 - Slide

verkering hebben 
  • twee mensen zijn verliefd op elkaar
  •  werkwoord 
  • Ik heb verkering - wij hebben verkering
  • zin: Henk en Lisa hebben 2 maanden verkering.

Slide 36 - Slide

verliefd zijn
  • Iemand héél erg leuk vinden
  • werkwoord
  • ik ben verliefd - wij zijn verliefd
  • zin: Zij is verliefd op Abdul.

Slide 37 - Slide

de vriend
  • de jongen die je heel leuk vindt
  • verkering hebben
  • het vriendje
  • zin: Ik ben verliefd op mijn vriend.

Slide 38 - Slide

de vriendin
  • het meisje dat je heel leuk vindt 
  • verkering hebben
  • het vriendinnetje
  • zin: Ik ben verliefd op mijn vriendin.

Slide 39 - Slide

het vriendinnetje

Slide 40 - Slide

het vriendje

Slide 41 - Slide

wel
  • wel waar - niet waar 
  • zin: Ik hou wel van patat, maar mijn moeder niet.
  • een beetje
  • zin: Die jurk vind ik wel aardig maar de broek is mooier.

Slide 42 - Slide

weten
  • werkwoord
  • ik weet - wij weten
  • zin: Weet u hoe laat het is? 
zin: Nee, dat weet ik niet want ik heb geen horloge.

Slide 43 - Slide

het winkelcentrum
  • in het midden van een stad of dorp waar veel winkels zijn
  • het winkelcentrum - de winkelcentra
  • zin: In Den Helder is het winkelcentrum vlakbij het staion. 

Slide 44 - Slide

het woord
  • letters die bij elkaar staan
  • het woord -  de woorden
  • zin: Deze zin heeft vier woorden

Slide 45 - Slide

zacht
  • zacht <--> hard
  • weinig geluid
  • prettig om te voelen
  • langzaam
  • zin: De trui is zacht.
  • zin: De auto rijdt zacht door de straat.

Slide 46 - Slide