This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
KB Thema 3 Toets Bloedsomloop
Slide 1 - Slide
Wat zit er NIET in bloed?
A
Bloedplaatjes
B
Rode bloedcellen
C
Follikel
D
Witte bloedcellen
Slide 2 - Quiz
Witte bloedcellen vervoeren zuurstof
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Hoe heet het proces in je cellen waarvoor er zuurstof nodig is
Slide 4 - Open question
vier leerlingen vertellen een feit over het bloed: 1. Er zijn meer witte bloedcellen dan rode bloedcellen 2. Witte bloedcellen kunnen van vorm veranderen 3. Rode bloedcellen hebben geen celkern 4. Als een witte bloedcel een bacterie op eet, gaan de witte bloedcel en de bacterie meestal allebei dood
Schrijf hier onder de nummers, zet er achter of ze waar of niet waar zijn
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Wat is de naam van bestandsdeel P
Slide 7 - Open question
Deel 2 zijn ... en de taak is ...
A
witte bloedcellen, bacteriën vermoorden
B
rode bloedcellen, zuurstof transport
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling
Slide 8 - Quiz
Informatie
Afrikaanse hardlopers komen allemaal uit een paar kleine gebieden die op meer dan 2000 meter hoogte liggen.
Hier is het zuurstofgehalte van de lucht veel lager dan op zeeniveau.
Het lichaam past zich aan grote hoogte aan door het maken van extra bloeddeeltjes van een bepaald type.
Hierdoor kan het bloed meer zuurstof opnemen
Slide 9 - Slide
Welke bloeddeeltjes worden hier bedoeld?
A
Bloedplaatjes
B
Rode bloedcellen
C
Witte bloedcellen
D
Hemoglobine
Slide 10 - Quiz
Slagaders hebben zuurstofrijk bloed
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
Zet de bloedvaten op volgorde van de meest dikke wand, naar de dunste wand.
Haarvat
Slagader
Ader
Slide 12 - Drag question
Een haarvat is een bloedvat die...
A
zo dik is als een haar.
B
een wand heeft van 1 cellaag dik.
C
het lichaam voorziet van zuurstofrijk bloed
D
het lichaam voorziet van zuurstofarm bloed.
Slide 13 - Quiz
Wat is de functie van de aderkleppen?
Slide 14 - Open question
Waar is de bloeddruk het Laagst?
A
Ader
B
Slagader
C
Haarvaten
D
Het is overal even hoog
Slide 15 - Quiz
Hoe wordt de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop genoemd?
A
dubbele bloedsomloop
B
bloedvaten
C
bloedvatenstelsel
D
bloedsomloop
Slide 16 - Quiz
Wat is de kleine bloedsomloop?
A
hart - alle organen - hart
B
hart - hersenen- hart
C
hart - longen - hart
Slide 17 - Quiz
Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?
A
Omdat de bloedsomloop bestaat uit aders en slagaders
B
Het bloed stroomt per omloop twee keer door het hart
C
Alle rode bloedcellen gaan per omloop twee keer door het hart.
D
Omdat het hart zuurstofrijk én zuurstofarm bloed vervoert.
Slide 18 - Quiz
Wat is de enige slagader die zuurstofarm bloed vervoert
Slide 19 - Open question
Naar welke onderdelen in je lichaam gaat de grote bloedsomloop toe?
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Hoe heet het bloedvat dat is aangegeven met nummer 4
A
De Aorta
B
De leverslagader
C
De poortader
D
De halsslagader
Slide 22 - Quiz
De grote bloedsomloop is de weg ...
A
hart - hele lichaam - hart
B
hart - longen - hart
C
hart - hersenen - hart
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Slide
Maakt bloedvat 3 deel uit van de grote bloedsomloop of van de kleine bloedsomloop?
Slide 25 - Open question
Met welk nummer is de beenslagader aangegeven?
Slide 26 - Open question
Slide 27 - Slide
De bloeddruk in de bloedvaten 2 en 6 wordt met elkaar vergeleken. In welk bloedvat is de bloeddruk het laagst?
Slide 28 - Open question
De naam van nummer 12 is ... en dit deel bevat ... zuurstof
A
Leverader, veel
B
Leverader, weinig
C
Leverslagader, veel
D
Leverslagader, weinig
Slide 29 - Quiz
Zuurstofarm -
kleine bloedsomloop
Zuurstofrijk -
grote bloedsomloop
Zuurstofrijk -
kleine bloedsomloop
Zuurstofarm -
grote bloedsomloop
Slide 30 - Drag question
Slide 31 - Slide
Benoem de onderdelen: 5 = 6 =
Slide 32 - Open question
Zitten de boezems boven of onder in het hart?
A
Boven
B
Onder
Slide 33 - Quiz
Leerdoel 5: In de afbeelding zie je een doorsnede van het hart. Met welke nummers zijn de kamers aangegeven?
A
5 en 6
B
2 en 3
C
1 en 4
D
7 en 8
Slide 34 - Quiz
Wat is de functie van het hart?
A
Alle organen voorzien van zuurstof
B
Alle organen voorzien van zuurstof en voedingsstoffen
C
Alle organen voorzien van voedingsstoffen
D
liefde
Slide 35 - Quiz
Wat is de linker-boezem?
A
2
B
4
C
5
D
6
Slide 36 - Quiz
Wat zijn de functies van je nieren?
A
Geven een signaal af als je blaas vol is en dan moet je plassen.
B
bloed schoonmaken en urine maken
C
afbreken alcohol en medicijnen
D
opslaan van eiwitten en glucose
Slide 37 - Quiz
Loopt de nierslagader naar je nieren toe of van je nieren af?
A
naar je nieren toe
B
van je nieren af
Slide 38 - Quiz
Gaat urine uit je lichaam via je urineleider of je urinebuis
Slide 39 - Open question
Noem 2 manieren waarop je lichaam ziekteverwekkers tegen houdt
Slide 40 - Open question
Witte bloedcellen kunnen ziekteverwekkers onschadelijk maken met:
A
Antigenen
B
Virussen
C
Hormonen
D
Antistoffen
Slide 41 - Quiz
Wat is immuun worden?
A
Je lichaam maakt minder antistoffen
B
Soort geheugen van je witte bloedcellen
C
Je witte bloedcellen gaan dood
D
Je wordt heel ziek
Slide 42 - Quiz
Wat is het verschil tussen natuurlijke en kunstmatige immuniteit
Slide 43 - Open question
Wat is slagaderverkalking
Slide 44 - Open question
Door slagader verkalking.......
A
Krijg je pijn in je armen
B
Krijg je meer honger
C
Sterven cellen af
D
Wordt je bloeddruk lager
Slide 45 - Quiz
Noem één korte- en langetermijneffecten van alcohol
Slide 46 - Open question
EINDE
Sluit je Ipad en ga iets in rust voor jezelf doen.