Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
~ Je kunt straks uitleggen wat de persoonsvorm is en hoe je deze vindt.
~ Je weet straks welke stappen je moet zetten om werkwoorden in de tegenwoordige tijd juist te vervoegen.

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
Het goed leren schrijven van werkwoorden in zowel de tegenwoordige als de verleden tijd.


Waarom is het belangrijk?


Slide 3 - Slide

Leest dit lekker?

Morgen word ik opgehaaldt door Jan.
Het paard loopd door de stal.
Wat wort er van mij verwachd?
Piet zegd dat de trein niet rijt


Slide 4 - Slide

Leest dit lekker?
Morgen word ik opgehaaldt door Jan.
Het paard loopd door de stal.
Wat wort er van mij verwachd?
Piet zegd dat de trein niet rijt

Beetje overdreven, maar juiste werkwoordspelling
komt toch netter over (in motivatiebrieven, e-mails, etc.)

Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd
1. Vind de persoonsvorm:

Drie manieren om de persoonsvorm te vinden.

Dit is altijd de eerste stap!!

Slide 6 - Slide

Tegenwoordige tijd
1. Vind de persoonsvorm:
- Verander de zin in tijd
ik heb gefietst                  ik had gefietst
- Verander de zin in een vraagzin
ik heb gefietst                       heb ik gefietst?
- Verander de zin in aantal
ik heb gefietst                   wij hebben gefietst


Slide 7 - Slide

Persoonsvorm gevonden?
Ga na of het de tegenwoordige tijd of verleden tijd.

Slide 8 - Slide

Gebruik de ik-vorm:
Enkelvoud (ik, jij, hij, zij, u)
- na 'ik'
ik fiets     ik loop    ik denk     ik vind      ik beantwoord
- als jij/je achter de persoonsvorm staat
val je          help je           zeg je        vind jij      beantwoord je     
Let op: helpt je collega de gasten op het terras?     je = jouw

- bij gebiedende wijs
kom!        geef!        loop!

Slide 9 - Slide

Gebruik de ik-vorm + 't':
- bij alle andere gevallen
jij vindt, zij houdt, hij loopt, Jan helpt, u wordt

Weet je niet zeker of je een 't' schrijft of niet?
Vervang het werkwoord dan door 'lopen':
loop je?             dus ook:            vind je?
loopt Petra?                  dus ook:                    vindt Petra?

Slide 10 - Slide

Bij meervoud:
het hele werkwoord
Wij/jullie/zij        vinden, praten, helpen, rijden, etc.

Slide 11 - Slide

Groep I + II:

Eerste opdracht maak je samen met de docent.
De andere vier opdrachten maak je daarna zelfstandig.
Groep III:

Je gaat aan het werk met de opdrachten 1 tot en met 5 op Starttaal

2F > taalverzorging >
werkwoordspelling > tegenwoordige tijd

Slide 12 - Slide

Eerste oefening:
1. Elke maand (veranderen) ze van haarkleur.
2. Ik (worden) gek van haar!
3. Het vliegtuig (landen) in Parijs.
4. Wanneer (beantwoord) je mijn mailtje?
5. Joshua en Karin (helpen) haar een handje.
6. Wat (gebeuren) er tijdens de reclame van het RTL Nieuws?

Slide 13 - Slide

Eerste oefening:
1. Elke maand verandert ze van haarkleur.
2. Ik word gek van haar!
3. Het vliegtuig landt in Parijs.
4. Wanneer beantwoord je mijn mailtje?
5. Joshua en Karin helpen haar een handje.
6. Wat gebeurt er tijdens de reclame van het RTL Nieuws?

Slide 14 - Slide

Evaluatie
Hoe vervoeg je onderstaande werkwoorden in de zin?

1. Je (worden) helemaal gek van al die gekke vragen.
2. Ik (worden) morgen door een vriendin opgehaald.
3. Als je teveel praat, (worden) je uit de les gestuurd.

Slide 15 - Slide

Tot volgende week!

Slide 16 - Slide