3a. hij doet mee aan de Olympische Spelen die daar worden gehouden.
3b. Leila van de Meer 3d. D 3e. A
4a. maar (regel 29) en toch (regel 33)
5c. tweetal (alinea 3, regel 22)
7a. een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.
Slide 4 - Slide
Vorige les
tekstdoel
tekstsoort
signaalwoorden
Slide 5 - Slide
feiten
Slide 6 - Slide
Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort?
Sleep de tekstsoorten naar de juiste tekstdoelen.
activeren
amuseren
instrueren
overtuigen
recept
recensie
reclamefolder
roman
Slide 7 - Drag question
4.3 Lezen
Lesdoel:
herhalen: moeilijke woordenwijzer
verwijswoorden
tekstdoel: instrueren
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
saai...
Jan liep eens over straat. Jan keek niet goed uit. Toen struikelde Jan over een opstaande steen. Jans teen bleef achter de opstaande steen hangen. Jan landde op de zijn handen. Zijn handen waren enorm geschaafd. Jans handen bleven lange tijd pijnlijk. Jan vond het niet fijn dat zijn handen lange tijd pijn deden.
pfffffff..
Slide 11 - Slide
Anna is haar werkboek vergeten. Het ligt nog in haar kluisje.
Waarnaar verwijst het?
A
Anna
B
werkboek
C
het
D
kluisje
Slide 12 - Quiz
De docent baalde hiervan. Zij vond dat niet handig van haar.
Waarnaast verwijst zij?
A
Anna
B
de docent
C
werkboek
D
kluisje
Slide 13 - Quiz
De docent baalde hiervan. Zij vond dat niet handig van haar.
Waarnaast verwijst haar?
A
Anna
B
de docent
C
werkboek
D
kluisje
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
Informerende teksten en uitleggende teksten
Informerende teksten en uitleggende teksten lijken op elkaar, maar zijn toch anders.