Examentraining mavo 4: leesvaardigheid

Examentraining
Leesvaardigheid
mavo 4 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Examentraining
Leesvaardigheid
mavo 4 

Slide 1 - Slide

Onderwerp van een tekst
  • Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.

Slide 2 - Slide

Hoofdgedachte van de tekst
  • Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Bekijk de titel.
  • Lees de eerste alinea.
  • Lees de kernzinnen van de alinea's.
  • Lees het slot.

Slide 3 - Slide

Let op!
  • Op je examen wordt er vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst.
  • Lees de meerkeuzevragen goed. Sommige antwoorden gaan over een gedeelte van de tekst. 

    Slide 4 - Slide

    Schrijfdoelen
    Een schrijver van een tekst heeft altijd een bepaalde bedoeling met zijn tekst.

    Slide 5 - Slide

    Schrijvers hebben altijd een doel met hun tekst. Dat is het schrijfdoel. Welke vijf schrijfdoelen kun jij benoemen?

    Slide 6 - Open question

    Schrijfdoelen
    • Informeren;
    • Instructie geven;
    • Overtuigen;
    • Activeren;
    • Amuseren (vermaken);
    • Gevoelens oproepen.

    Slide 7 - Slide

    Wat is het schrijfdoel van nieuwsberichten?
    A
    overhalen
    B
    informeren
    C
    iets leuks vertellen
    D
    een mening geven

    Slide 8 - Quiz

    Wat is het schrijfdoel van een artikel?
    A
    Informeren
    B
    Mening geven
    C
    Amuseren

    Slide 9 - Quiz

    Wat is het schrijfdoel bij een betoog?
    A
    Informeren
    B
    Overtuigen
    C
    Opiniëren
    D
    Activeren

    Slide 10 - Quiz

    Tekstsoort
    Vaak kun je het doel van een tekst ontdekken door te herkennen wat voor tekstsoort het is.

    Bijvoorbeeld: nieuwsbericht, recept, recensie.

    Slide 11 - Slide


    Tekstsoort
    A
    Uiteenzettende tekst
    B
    Informerende tekst
    C
    Amuserende tekst
    D
    Aansporende tekst

    Slide 12 - Quiz

    Wat is de tekstsoort?
    A
    Advertentie
    B
    Tabel
    C
    Instructie

    Slide 13 - Quiz

    Wat is de tekstsoort?
    A
    Advertentie
    B
    Tabel
    C
    Instructie
    D
    Strip

    Slide 14 - Quiz

    Tekstsoort?
    A
    aankondiging
    B
    nieuwsbericht
    C
    artikel
    D
    oproep

    Slide 15 - Quiz

    Tekstsoort en doelen
    Nieuwsbericht -> informeren
    Recept -> instructie geven
    Ingezonden brief -> overtuigen
    Reclametekst -> activeren
    Stripverhaal -> amuseren
    Gedicht -> gevoelens oproepen

    Slide 16 - Slide

    Tekstdoelen - alles op een rij
    Informeren
    De schrijver wil informatie geven over iets of nieuws geven.
    Artikel in krant, nieuwsbericht, verslag
    Uitleggen
    De schrijver wil uitleg geven over iets. 
    Recept, gebruiksaanwijzing.
    Mening geven
    De schrijver wil een of meer meningen laten zien, mening vormen
    Artikel in krant of tijdschrift
    Overtuigen
    De schrijver wil de lezer overtuigen. Dus als hij vóór is, wil hij dat de lezer dat ook is na het lezen van de tekst. 
    Beoordeling, betoog, recensie, blog, column
    Amuseren
    De schrijver wil de lezer amuseren (vermaken) of gevoelens oproepen.
    Verhaal, gedicht, blog, strip
    Activeren
    De schrijver wil de lezer aansporen iets te doen. (Goed doel bijvoorbeeld)
    Advertentie, flyer, poster

    Slide 17 - Slide

    Welk tekstdoel past bij een advertentie voor een goed doel? (De schrijver wil dat je gaat doneren)
    A
    Informeren
    B
    Uitleggen
    C
    Activeren
    D
    Amuseren

    Slide 18 - Quiz

    Welk tekstdoel past bij een artikel dat in de krant staat? Het artikel gaat over een nieuw hotel op Texel.
    A
    Informeren
    B
    Overtuigen
    C
    Amuseren
    D
    Activeren

    Slide 19 - Quiz

    Leesstrategieën
    1. Globaal
    2. precies
    3. Zoekend
    4. oriënterend
    5. kritisch

    Slide 20 - Slide

    Functie van een afbeelding
    • Trekken van aandacht.
    • Voegt nieuwe informatie toe.
    • Nodig om de tekst beter te begrijpen.

    Slide 21 - Slide

    Indeling van een tekst
    Titel
    Inleiding
    MIddenstuk - kern van de tekst met deelonderwerpen
    Slot

    Slide 22 - Slide

    Functies van de inleiding
    Inleiding
    • Onderwerp van de tekst introduceren.
    • Aandacht trekken. 

    Slide 23 - Slide

    Inleiding - verschillende manieren
    De schrijver probeert in de inleiding het onderwerp te introduceren en om de aandacht van de lezer trekken. 

    Hoe kan een schrijver dat doen?
    Onderwerp noemen, belangrijke vraag stellen, anekdote vertellen (leuk verhaaltje) of een persoonlijke ervaring vertellen. Ook kan de schrijver bijvoorbeeld de aanleiding noemen. Dus: waarom schrijft hij deze tekst eigenlijk?

    Slide 24 - Slide

    Functies van het slot
    Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
    • Conclusie geven.
    • Samenvatting geven van de tekst.
    • Advies geven.
    • Waarschuwing geven.
    • Oproep doen.

    Slide 25 - Slide

    Signaalwoorden
    • Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
    • Je herkent dan de verbanden van de tekst.

    Slide 26 - Slide

    De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
    A
    opsomming
    B
    tegenstelling
    C
    lidwoorden
    D
    doel-middel

    Slide 27 - Quiz

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
    A
    toch
    B
    ten slotte
    C
    tegenover
    D
    denk aan

    Slide 28 - Quiz

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
    A
    integendeel
    B
    echter
    C
    tegenover
    D
    maar

    Slide 29 - Quiz

    Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
    A
    en
    B
    ook
    C
    daarna
    D
    tevens

    Slide 30 - Quiz

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
    A
    En
    B
    Maar
    C
    Mits
    D
    Dus

    Slide 31 - Quiz

    Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor chronologie / 'tijd'?
    A
    eerst
    B
    ten slotte
    C
    daarna
    D
    denk aan

    Slide 32 - Quiz

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
    A
    omdat
    B
    zoals
    C
    en
    D
    maar

    Slide 33 - Quiz

    Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
    A
    eerst
    B
    ten slotte
    C
    daarna
    D
    denk aan

    Slide 34 - Quiz

    Signaalwoorden

    Slide 35 - Slide

    Verwijswoorden
    Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

    • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

    Slide 36 - Slide

    Oefenen
    • www.eindexamensite.nl 
    • www.examenblad.nl
    • www.examenbundel.nl

    Slide 37 - Slide

    Slide 38 - Link