Paragraaf 2.3 deel 1

Welkom
3 vwo ECONOMIE  ||  2024-2025
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom
3 vwo ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 1 - Slide

Nakijken
Boek en schrift erbij!
Verbeter je antwoorden en besef ook goed wat je allemaal goed doet!

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Hoe het komt dat prijzen veranderen.
Dat inflatie je koopkracht beïnvloed.

Slide 3 - Slide

Inflatie

Slide 4 - Mind map

Inflatie
Gemiddelde prijsstijging van alle producten en diensten.
Twee soorten
  • Kosteninflatie
  • Bestedingsinflatie

Slide 5 - Slide

Kosteninflatie
Doorberekenen van een kostenstijging in de prijzen.
  • Als bedrijven hogere kosten hebben, bijvoorbeeld de prijs van energie stijgt.

Slide 6 - Slide

Bestedingsinflatie
  • Consumenten of producten meer te besteden
  • Vraag naar producten neemt toe
  • Productie neemt toe, maar niet voldoende

--> Er is teveel vraag naar producten en daarom worden producten duurder. 

Slide 7 - Slide

Wat is belangrijk als je kijkt naar hoeveel producten je kunt kopen?

Slide 8 - Open question

Koopkrachtontwikkeling
Verschilt voor verschillende groepen mensen. 
  • Jongeren: kopen geen auto en wonen meestal nog thuis en hebben daar dus geen kosten aan. 
  • 30-40 jaar kopen vaak een huis--> groot gedeelte van hun inkomen aan wonen. 
  •  60 tot 70 jaar:  geven in verhouding meer uit aan gezondheidszorg

Slide 9 - Slide

Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen. 
  • Inkomen
  • Prijsstijgingen

Slide 10 - Slide

De materialen van de nieuwe fiets zijn duurder geworden
A
kosteninflatie
B
bestedingsinflatie

Slide 11 - Quiz

Er is heel veel vraag naar de nieuwe iPhone, de Iphone wordt steeds duurder, dit noem je ...
A
kosteninflatie.
B
bestedingsinflatie.

Slide 12 - Quiz

Wat is het verschil tussen bestedingsinflatie en kosteninflatie ?

Slide 13 - Open question

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 14 - Quiz

Hoe kan je je koopkracht vergroten?

Slide 15 - Open question

Aan het werk
Maken 21 t/m 26
Heb je de leerdoelen behaald?

Slide 16 - Slide