chapitre 5, formatieve toets maken

Bonjour classe!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bonjour classe!

Slide 1 - Slide

BONJOUR ET BIENVENUE
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 2 - Slide

La tâche de début
Lisez ce texte et traduisez en Néerlandais

Na 2 minuten wijs ik iemand aan die gaat voorlezen & vertalen
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Aujourd'hui
  • La tâche de début
  • Expression écrite
  • Formatieve toets maken

Slide 4 - Slide

Expression écrite
Geef antwoord op het bericht van opgave 3B. Gebruik 30-40 woorden.

Vous travaillez pendant 5 minutes en silence.


Fini? Apprenez le vocabulaire/phrases-clés de chapitre 5
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Maak een 
formatieve toets
Maak in tweetallen vragen voor de formatieve toets

Inhoud:
Pouvoir/vouloir
Passé composé
De ontkenning
Een vraag stellen
vocabulaire/phrases-clés

Tip: Kijk naar de kennistoets van gister als voorbeeld

Slide 6 - Slide

Prenez ton portable
Log in sur lessonup.app.

Gebruik je eigen naam.



Slide 7 - Slide

De ontkenning:
"Ne" staat voor de persoonsvorm en "de rest van de ontkenning" staat erachter.

Slide 8 - Slide

Sleepvraag
Verplaats de Franse ontkenningen (blauw) naar de juiste Nederlandse vertaling (geel)
Hij is nooit tevreden
Ik heb nog niet gegeten

Ik ga niet meer naar de markt


Zij heeft niets gekocht.
Je ne vais plus au marché

Il n'est jamais content

Je n'ai pas encore mangé

Elle n'a rien acheté

Slide 9 - Drag question

Vertaal: Ik ben nooit ziek

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Vertaal (maak vragend) :
Ben je niet meer ziek?

Slide 12 - Open question

Antwoord:
Tu n'es plus malade?
Est-ce que tu n'es plus malade?

Slide 13 - Slide

vraagwoorden
Een vraagwoord staat aan het begin
of aan het einde van de zin. Par exemple:
Comment tu t'appelles?
Tu t'appelles comment?

Bij est-ce que is de volgorde:
vraagwoord + est-ce que + gewone zin
Comment est-ce que tu t'appelles?
Waar
Quand
wanneer
Comment
Hoe
Combien
Hoeveel
Pourquoi
Waarom
Qui
Wie
Qu'est-ce que
Wat

Slide 14 - Slide

Wie
Waarom 
Qu'est-ce que
Waar
Quand
Hoe
De vraagwoorden
Qui
Pourquoi
Wat
Wanneer 
Comment

Slide 15 - Drag question

Vertaal:
Wanneer sport jij?
A
Quand est-ce que tu fais de sport?
B
Tu fais de sport quand?
C
Quand tu fais de sport?

Slide 16 - Quiz

Maak vragend:
Il mange beaucoup de fruits

Slide 17 - Open question

Fini
Mettez les portables dans le sac

Mobieltjes terug in de telefoontas

Slide 18 - Slide