1. je weet wat het verschil is tussen evalueren en reflecteren.
2. je weet te benoemen wat het doel is van reflecteren.
3. je weet het verschil te noemen tussen reflecteren tijdens een actie
(reflection -in action) en reflecteren na een actie (reflecteren - on action).
4. je kan minimaal drie verschillende reflectietools benoemen die je kan
gebruiken om te reflecteren.