De eerste 12 vragen zijn algemene vragen. Daarna lees je tekst 1 en beantwoord je de vragen over deze tekst.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Gebruik je boek als je er niet uit komt.
Paragrafen 1.2, 2.2, 3.2 en 4.2.
De eerste 12 vragen zijn algemene vragen. Daarna lees je tekst 1 en beantwoord je de vragen over deze tekst.
Slide 1 - Slide
Schrijf vier manieren op die een schrijver kan gebruiken om zijn tekst in te leiden.
Slide 2 - Open question
Op welke drie manieren kan de schrijver zijn tekst afsluiten?
Slide 3 - Open question
Op welke manier kun je alinea's in het middenstuk verbinden?
Slide 4 - Open question
Op welke plaats staat de kernzin van een alinea meestal
Slide 5 - Open question
Op welke andere plaatsen kan de kernzin van een alinea voorkomen?
Slide 6 - Open question
Waaruit bestaat de rest van de alinea?
Slide 7 - Open question
Beschrijf in één zin wat wordt bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 8 - Open question
Schrijf het tekstdoel bij de volgende tekstsoorten op: - een uiteenzettende tekst - een betogende tekst
Slide 9 - Open question
Schrijf bij elke tekstoort van vraag 9 twee tekstvormen op.
Slide 10 - Open question
Bij welke tekstsoort hoor de tekstvorm reclametekst?
Slide 11 - Open question
Is een tekst waarin de mening van anderen wordt vermeld een objectie of subjectieve tekst? Leg je antwoord uit.
Slide 12 - Open question
Schrijf op bij welk verband de volgende signaal woorden horen: - maar - om ... te - omdat - doordat
Slide 13 - Open question
Lees de tekst 'Wat eten we in 2050'? intensief.
Beantwoord vervolgens de vragen.
Slide 14 - Slide
Welke manieren gebruikt de schrijver in de inleiding?
Slide 15 - Open question
Schrijf in eigen woorden het probleem op dat in deze tekst centraal staat.
Slide 16 - Open question
Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. - die (regel 3) - Dat (regel 7) - dat (regel 20) - er ... aan (regel 29) - Daarvoor (regel 30) - ze (regel 49)
Slide 17 - Open question
Schrijf de kernzin van alinea 3 op.
Slide 18 - Open question
Welk tekort bedoelt de schrijver in de eerste zin van alinea 4?
Slide 19 - Open question
In alinea 4 is sprake van het verband 'tegenstelling'. - Schrijf het woord/de woorden op die dit verband aangeven. - Schrijf beide delen van dit verband op.
Slide 20 - Open question
'Er is ... zullen verhongeren' (regel 23 -25). Wat bedoelt de schrijver met 'dat' in deze zin?
Slide 21 - Open question
Past het tussenkopje 'Onmogelijk' goed bij de inhoud van alinea 4. Leg je antwoord uit.
Slide 22 - Open question
Schrijf de kernzin van alinea 5 op.
Slide 23 - Open question
In alinea 5 staat twee keer een signaalwoord met het verband 'tegenstelling'. - schrijf de signaalwoorden op - schrijf bij het tweede signaalwoord de delen van het verband op
Slide 24 - Open question
Past het tussenkopje 'Kweek uw eigen biefstuk' bij de inhoud van de alinea? Leg je antwoord uit.
Slide 25 - Open question
In het tekstdeel 'Een kilo .... koeien' (regel 37 - 42) is sprake van het tekstverband 'opsomming'. Schrijf de signaalwoorden van dit verband uit dit tekstdeel op.
Slide 26 - Open question
Welke voordelen bieden insecten als vervangers voor vlees?
Slide 27 - Open question
Wat is het probleem dat de schrijver in alinea 7 aan de orde stelt?
Slide 28 - Open question
Kun je de vraag 'Wat eten we in 2050?' na het lezen van deze tekst beantwoorden. Leg je antwoord uit.
Slide 29 - Open question
Welke van de twee alternatieve voedselbronnen is op dit moment het meest voor de hand liggend? Leg je antwoord uit.