Inflatie

Wat hebben we nodig voor een goede les?


  • We luisteren naar elkaar en praten niet door elkaar heen
  • We praten rustig en beleefd
  • We blijven op onze plek zitten
  • We blijven van elkaar EN van elkaars’ spullen af
  • We nemen actief deel aan de les
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Wat hebben we nodig voor een goede les?


  • We luisteren naar elkaar en praten niet door elkaar heen
  • We praten rustig en beleefd
  • We blijven op onze plek zitten
  • We blijven van elkaar EN van elkaars’ spullen af
  • We nemen actief deel aan de les

Slide 1 - Slide

Vandaag
2 uur les
Uitleg inflatie en koopkracht
AmeRijck H5. Prijzen

Slide 2 - Slide

Inflatie

Slide 3 - Slide

Wat gaan we leren?
  • We weten wat inflatie is.
  • We weten wat koopkracht is.
  • We kennen het verschil tussen vormen van inflatie.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Welke twee omschrijvingen van het begrip inflatie zijn juist?
Taalsteun
Spreekwoord:
in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
A
Een gemiddelde prijsstijging
B
Een gemiddelde prijsdaling
C
Het geld wordt meer waard
D
Het geld wordt minder waard

Slide 6 - Quiz

  • Stel dat je met vier vrienden in de snackbar gaat eten en jij trakteert. Je hebt €10,- bij je en een portie bitterballen (met mosterd!) kost €2,-. Je kan dus vijf portie bitterballen bestellen en hebt precies genoeg geld voor jezelf en je vier vrienden (€10 : €2 = 5 porties).
  • Een jaar later zit je met je vier vrienden in dezelfde snackbar en heb je weer €10,- bij je. Omdat de prijzen van ragout omhoog gegaan zijn, vraagt de snackbar nu €2,50 voor een portie bitterballen. Er is dus sprake van kosteninflatie. Met diezelfde €10,- kan je nu nog maar 4 portie bitterballen kopen (€10 : €2,50 = 4 porties).
Taalsteun
Ragout is een gerecht dat bestaat uit eerder gegaarde stukjes gesneden vlees, gevogelte of vis in een gekruide saus.

Slide 7 - Slide

Vormen van inflatie
Kosteninflatie
Meer kosten
Bijvoorbeeld: loon, ingrediënten, misoogst
Vormen van inflatie
Bestedingsinflatie
- Veel vraag naar producten
- Weinig aanbod van producten
Winstinflatie
- Bedrijf wilt meer winst maken
- Veel vraag naar producten
- Monopoly
- BTW verhoging

Geïmporteerde inflatie
Producten of grondstoffen van het buitenland worden duurder.

Taalsteun
Inflatie betekent letterlijk opblazen.

Slide 8 - Slide

De lonen stijgen, dit berekenen bedrijven door. Hierdoor stijgen de verkoopprijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 9 - Quiz

Doordat werknemers meer loon krijgen gaan ze meer kopen. Hierdoor stijgen de prijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 10 - Quiz

  • Lonen (nominaal inkomen)
  • Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
  • Koopkracht (reële inkomen)

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%

Slide 11 - Slide

Opdracht 1

De inflatie is 2,5%.
De lonen stijgen met 4%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
1,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
1,5% gedaald
D
6,5% gedaald

Slide 12 - Quiz

Opdracht 2

De lonen stijgen met 1,5%.
De inflatie is 2%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
0,5% gestegen
B
3,5% gestegen
C
0,5% gedaald
D
3,5% gedaald

Slide 13 - Quiz

Aan de slag
  1. Open AmeRijck commercieel H5. Prijzen
  2. Open opdracht 5.1 Op de eilanden is alles duur
  3. Lees het interview met Coen Konijn
  4. Beantwoord de eerste 4 vragen

Slide 14 - Slide

Koopkracht
Gevolgen van inflatie

Inflatie wordt vaak gezien als een slecht ding, omdat alles duurder wordt. Een lage inflatie is echter goed voor de economie. Wanneer je geld steeds iets minder waard wordt, zal je sneller producten gaan kopen. Als je namelijk langer wacht, kun je minder kopen voor hetzelfde geld.

Als de inflatie heel hoog is en de lonen niet meestijgen, gaat de koopkracht van consumenten omlaag. De prijzen gaan dan snel omhoog en mensen verdienen niet meer geld. Hierdoor kunnen mensen minder dingen kopen en gaan producenten minder produceren.

Slide 15 - Slide

Opdracht 3
Als de lonen meer stijgen dan de prijzen dan ... de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 16 - Quiz

Opdracht 4
Als de prijzen meer stijgen dan de lonen dan ........ de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 17 - Quiz

Inflatie betekent:
A
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld dalen.
B
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld stijgen.
C
alle goederen en diensten goedkoper worden.
D
alle goederen en diensten duurder worden.

Slide 18 - Quiz

Noem 1 van de vormen of 1 oorzaak van inflatie.

Slide 19 - Open question

Extra opdracht 1

Vorig jaar verdiende je in totaal € 1.680 met je bijbaan. Dit jaar steeg je inkomen naar € 1735,44. De inflatie is 0,9%. Bereken hoeveel procent je reële loonstijging is.

Slide 20 - Open question

Extra opdracht 2

Het maandinkomen van Jacques was vorig jaar € 2.114,45. Dit jaar is zijn loon verhoogd naar € 2.180. De inflatie is dit jaar 2,3%. Bereken of zijn reële inkomen is gestegen of gedaald. Schrijf je berekening op.

Slide 21 - Open question

Huiswerk
Woensdag 16 november:
Opdracht 5.1 helemaal maken
Opdracht 5.2 maken

Slide 22 - Slide

Einde les
PC’s afsluiten
Werkplekken netjes achterlaten (toetsenbord en muis op de systeemkast)
Telefoons en tassen ophalen
Blijven zitten tot de bel gaat
Stoelen aanschuiven
Bedankt TOPPERS!


Slide 23 - Slide