V4 - Mardi 9 février 2021

Aujourd'hui
  • Réviser la grammaire III
  • Corriger ex. 24B + 24C 

1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aujourd'hui
  • Réviser la grammaire III
  • Corriger ex. 24B + 24C 

Slide 1 - Slide

Poser des questions:
Op welke 3 manieren maak je zinnen vragend in het Frans (zonder vraagwoord)?
timer
2:00

Slide 2 - Open question

timer
2:00
Welke Franse vraagwoorden ken je?

Slide 3 - Mind map

Poser des questions - zonder vraagwoord 
Je kunt in het Frans op 3 manieren een vraag stellen: 
  1. intonatie: zet een vraagteken achter de normale zin
  2. est-ce que: zet est-ce que voor de normale zin 
  3. inversie: draai het onderwerp + persoonsvorm om en zet er een streepje (-) tussen

Slide 4 - Slide

Poser une question - met vraagwoord 
Je kunt in het Frans op 3 verschillende manieren een vraag maken met vraagwoord. Let op de plek van het vraagwoord:
  1. intonatie + vraagwoord (einde vd zin)
  2. vraagwoord + est-ce que + normale zin
  3. vraagwoord + inversie 

Slide 5 - Slide

Het vraagwoord 'wie'
'wie' als onderwerp
qui 
qui est-ce qui
Qui a fait ça?
Qui est-ce qui a fait ça? 
'wie' als lijdend voorwerp
qui
qui est-ce que
Qui as-tu vu? 
Qui est-ce que tu as vu? 
voorzetsel + wie
voorzetsel + qui 
À qui penses-tu?
Avec qui est-ce que tu travailles? 

Slide 6 - Slide

Het vraagwoord 'welk(e)'
Het vraagwoord 'welk(e)' (gevolgd door een zelfstandig naamwoord) vertaal je met een vorm van quel
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
quel
quelle
meervoud
quels
quelles

Slide 7 - Slide

Het vraagwoord 'wat'
Het vraagwoord 'wat' heeft meerdere vertalingen. Welke je moet gebruiken, hangt o.a. af van de functie in de zin. 


'wat' + zijn (être)
quel(le)(s) + vorm van être
Quel est ton film préféré? 
'wat' als onderwerp 
qu'est-ce qui 
Qu'est-ce qui s'est passé? 
'wat' als lijdend voorwerp
que + inversie 
qu'est-ce que (que + est-ce que) 
Que cherches-tu? 
Qu'est-ce que tu cherches? 
voorzetsel + wat
voorzetsel + quoi 
À quoi penses-tu? 
Avec quoi est-ce que tu écris? 

Slide 8 - Slide

Exercice 24C
  1. Qu'est-ce que  ('wat' is het lijdend voorwerp)
  2. Qui / Qui est-ce qui ('wie' is het onderwerp) 
  3. Où 
  4. Comment
  5. Quelle (pétition = vrouwelijk) 
  6. Quels (+ sont, projets = mannelijk mv)
  7. Pourquoi
  8. quoi (de = voorzetsel) 

Slide 9 - Slide

Devoirs 
Mercredi 10 février 2021:
  • Faire ex. 30 (online) 

Slide 10 - Slide