3.3 Neerslag, hier veel en daar weinig

1 / 51
next
Slide 1: Video
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Welkom!
Pakt uw:
- boek
- laptop
- gaat u alvast naar Lesson up- code komt eraan

Slide 2 - Slide

Vandaag
- Herhaling 3.2 Temperatuursverschillen
- samen lezen
- Ontstaan neerslag
- Kringloop van het water
- Stijgingsregens en stuwingsregens

Slide 3 - Slide

Op 21 december staat de noordpool het ........ bij de zon vandaan gericht.
timer
0:20
A
verst
B
dichts

Slide 4 - Quiz

Hoe komt het dat we seizoenen hebben?
timer
0:20
A
Door de draaiing van de aarde om de zon + de scheve hoek
B
Door de draaiing van de zon om de aarde + de scheve hoek
C
Door de wolken
D
Omdat de aarde om zijn eigen as draait

Slide 5 - Quiz

Hoe komt het dat we dag en nacht hebben?
timer
0:30
A
Door de draaiing van de aarde om de zon
B
Door de draaiing van de zon om de aarde
C
Door de wolken
D
Omdat de aarde om zijn eigen as draait

Slide 6 - Quiz

Welke seizoen heeft de Zuidpool volgens de tekening ?
timer
0:30
A
lente
B
zomer
C
herfst
D
winter

Slide 7 - Quiz

Wat gebeurt er met de temperatuur naarmate je op hoge breedte komt?
timer
0:20
A
Blijft gelijk
B
Het wordt warmer
C
Het wordt kouder

Slide 8 - Quiz

Waarom is het op de evenaar warmer dan op de polen?
timer
0:30
A
De zon komt in een rechtere hoek binnen
B
De zon staat dichter bij de evenaar dan de polen

Slide 9 - Quiz

Waarom maakt het uit hoe schuin de zon binnenkomt
timer
0:20
A
De afstand die de zonnestralen door de atmosfeer moeten afleggen
B
Dezelfde hoeveelheid energie hoeft op de evenaar een kleiner gebied te verwarmen
C
Des te schuiner des te groter dat de straling kan vallen
D
De hoek maakt eigenlijk niet uit

Slide 10 - Quiz

Door de zon wordt eerst verwarmd ....
timer
0:20
A
het dal
B
de lucht
C
het aardoppervlak

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Hoe hoger hoe kouder
B
Hoe hoger de breedtegraad, hoe warmer het is.
C
Hoe verder van de evenaar, hoe warmer het is.
D
Hoe lager de breedtegraad, hoe kouder het is.

Slide 12 - Quiz

In welke maand staat
het noordelijke halfrond
het meest richting de zon?
A
maart
B
juni
C
september
D
december

Slide 13 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kent het verschil tussen de korte en de lange kringloop van het water.
  • Je kent het verschil tussen stuwings- en stijgingsregens
  • Je begrijpt hoe regen ontstaat en hoe de waterkringloop werkt
  • Je kunt een tekening maken van de twee soorten neerslag

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Samen lezen 3.3

Slide 16 - Slide

Neerslag
  1. Wanneer water wordt verwarmd, verdampt het.
  2. Warme lucht is lichter en stijgt op.
  3. Waterdampt stijgt op, tot hoog in de lucht waar het condenseert.

Slide 17 - Slide

Korte waterkringloop

Slide 18 - Slide

Lange waterkringloop

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Drie soorten neerslag
  1. Stijgingsregens
  2. Stuwingsregen
  3. Frontale regen

Slide 21 - Slide

Stijgingsregens
  1. Water verdampt
  2. Waterdamp stijgt op
  3. Hoog in de lucht koelt de lucht af
  4. Waterdamp condenseert en wordt regendruppels
  5. Regen valt naar beneden

Slide 22 - Slide

Stuwingsregen
  1. Water verdampt
  2. Waterdamp stijgt op
  3. Wind neemt de waterdamp mee richting een berg
  4. Hoog in de lucht koelt de lucht af
  5. Waterdamp condenseert en wordt regendruppels
  6. De wolken stuwen tegen de berg en regendruppels vallen.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Vragen?

Slide 25 - Slide

Korte quiz: wat weet je nu al?

Slide 26 - Slide

Wat zie je op de afbeelding?
A
De korte waterkringloop
B
De lange waterkringloop

Slide 27 - Quiz

Welk proces zie je bij nummer 1?
A
Water verdampt
B
Water condenseert
C
Neerslag valt
D
Water stroomt naar zee

Slide 28 - Quiz

Je ziet hier...
A
Stuwingsregen
B
Stijgingsregen

Slide 29 - Quiz

Waterdamp verandert in druppeltjes wanneer de lucht...
A
koud is
B
warm is

Slide 30 - Quiz

Water verandert in waterdamp wanneer de lucht...
A
warm is
B
koud is

Slide 31 - Quiz

Hoe hoger je op een berg komt, hoe kouder het wordt.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

In Europa hebben we meestal een westenwind. Maak de zin kloppend:

Hoe verder van zee hoe groter/kleiner de invloed van zee.
A
Groter
B
Kleiner

Slide 33 - Quiz

Waardoor hebben we dag en nacht?
A
door de draaiing van de aarde om zijn as
B
doordat de zonnestralen een groot oppervlak verwarmen
C
door de grote afstand van de aarde tot de zon

Slide 34 - Quiz

De aarde draait om zijn as in .........
A
12 uur
B
20 uur
C
24 uur
D
18 uur

Slide 35 - Quiz

Wat hoort er niet bij. In Nederland hebben wij seizoenen .....
A
doordat de aarde om zijn as draait
B
door de schuine stand van de aarde
C
doordat Nederland op 52 graden NB ligt
D
doordat Nederland aan zee ligt

Slide 36 - Quiz

De aarde draait om de zon in ........
A
265 dagen
B
315 dagen
C
365 dagen
D
385 dagen

Slide 37 - Quiz

Noem twee klimaten die voorkomen op lage breedte.

Slide 38 - Open question

In de gematigde breedte liggen twee klimaten, welke twee zijn dit?

Slide 39 - Open question

Je ziet hieronder vijf klimaten. Schuif de juiste kenmerken naar de juiste klimaten.
Zeeklimaat

Woestijnklimaat

Landklimaat

Tropisch klimaat

Poolklimaat
Vriest bijna heel het jaar.
Het valt minder dan 250 mm neerslag per jaar.
Koude winters, hete zomers
Bomen hele jaar groen, > 18 graden Celsius
Koele zomers en milde winters

Slide 40 - Drag question

Waarom is het op de Evenaar warmer dan rond de Noordpool?

Slide 41 - Open question

Vul aan: hoe hoger je de berg op komt...

Slide 42 - Open question

Bekijk bron 1 en zet de juiste woorden op de juiste plaats

Slide 43 - Drag question

Welke kringloop komt het meeste voor?
A
De korte
B
De lange
C
Allebei

Slide 44 - Quiz

Plaats de stappen in de goede volgorde
Lucht wordt opgewarmd
Lucht stijgt
Lucht koelt af
waterdamp condenseert
Neerslag

Slide 45 - Drag question

Hoe hoger je komt...
A
Hoe warmer het wordt
B
Hoe kouder het wordt
C
Er gebeurt niks met de temperatuur

Slide 46 - Quiz

Elke 1000 meter die je stijgt, daalt de temperatuur ... graden Celsius.
Welk cijfer moet er op de stippen staan?

Slide 47 - Open question

Hoe dichter bij de evenaar, des te
A
warmer het wordt.
B
kouder het wordt.

Slide 48 - Quiz

In Nederland is het op het plaatje...
A
Zomer
B
Winter

Slide 49 - Quiz

Welk plaatje geeft de situatie weer bij de evenaar?
A
A
B
B

Slide 50 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kent het verschil tussen de korte en de lange kringloop van het water.
  • Je kent het verschil tussen stuwings- en stijgingsregens
  • Je begrijpt hoe regen ontstaat en hoe de waterkringloop werkt
  • Je kunt een tekening maken van de twee soorten neerslag

Slide 51 - Slide