What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
woordsoorten
Planning
- Herhaling vzv
- Herhaling woordsoorten
- Aan de slag
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Planning
- Herhaling vzv
- Herhaling woordsoorten
- Aan de slag
Slide 1 - Slide
Een bijwoordelijke bepaling..
A
zijn overgebleven zinsdelen
B
staan meestal niet in de zin
C
kun je vinden als je het gezegde hebt
D
valt niet onder zinsdelen
Slide 2 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld
Slide 3 - Quiz
Wat is een voorzetselvoorwerp?
A
Een woord waar een voorzetsel voor staat.
B
Een onderwerp dat met een voorzetsel begint.
C
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat 'vast' bij een ww hoort.
D
Een zinsdeel waar een voorzetsel in staat.
Slide 4 - Quiz
Zoek het voorzetselvoorwerp:
Ik ben niet tevreden met deze computer.
A
tevreden
B
met deze computer
C
niet tevreden met deze computer
D
Staat geen vzw in.
Slide 5 - Quiz
Grammatica: Woordsoorten
Elk
woord
in
een
zin
kan
je
benoemen
Slide 6 - Slide
Lid
woorden
De
(bepaald lidwoord)
Het
(bepaald lidwoord)
Een
(onbepaald lidwoord)
De
vader en
het
kind zitten in
een
vliegtuig.
Slide 7 - Slide
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin:
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6
Slide 8 - Quiz
Hoeveel zelfstandige werkwoorden zijn er mogelijk in een werkwoordelijk gezegde?
A
1
B
meer dan 1
C
nul
Slide 9 - Quiz
Wat zijn de werkwoorden?
Zullen we beginnen met de les? Wil je hier over nadenken?
A
zullen , wil
B
zullen, beginnen, wil
C
zullen, beginnen, wil nadenken
D
zullen, beginnen met, wil, over nadenken
Slide 10 - Quiz
Benoem de hulpwerkwoorden:
Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen
Slide 11 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Dat
voegt
iets
bij
aan het zelfstandig
naamwoord:
De auto - De
grijze
auto - De
kleine, grijze
auto - De
kleine, vieze, grijze
auto- De
kleine, vieze, oude, grijze
auto
Slide 12 - Slide
in, onder, voor, aan, van, boven, onder,,,,,
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...
Slide 13 - Slide
Hoeveel voorzetsels heeft deze zin:
Op de verjaardag waarschuwde ik haar voor de hond.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 14 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord
Ook als
meewerkend:
Ik geef aan
jou/hem/haar/jullie
.
Of als
lijdend voorwerp
(wie of wat + onderwerp +gezegde)
Ik zie
hen
zwaaien.
Slide 15 - Slide
Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.
Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn
Slide 16 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
(wijst naar 'de' woorden)
DIT en DAT
(wijst naar 'het'woorden
Slide 17 - Slide
Het artikel over de regering in de Stentor van afgelopen zaterdag, .... klopte niet.
A
die
B
dat
Slide 18 - Quiz
Betrekkelijk voornaamwoord
heeft
betrekking
op een woord of woordgroep dat eerder in een zin is benoemd:
DIE, DAT, WIE, WAT
Slide 19 - Slide
Het kleine meisje, .... ik heb helpen oversteken, was heel vrolijk
A
wat
B
dat
C
die
D
deze
Slide 20 - Quiz
Het laatste...ik doe is de hond uitlaten.
Dat is alles ... ik wilde zeggen.
A
dat, dat
B
dat, wat
C
wat, dat
D
wat, wat
Slide 21 - Quiz
Hoeveel vragend voornaamwoorden zijn er?
A
4
B
meer dan 4
Slide 22 - Quiz
Onbepaald voornaamwoord
Verwijst
niet
naar een
bepaald
persoon of zaak:
men, iemand, niemand, elke, sommige, alle, iedereen, iets, niets
Iedereen
heeft geoefend, zodat
men
straks
alles
goed kan maken
Slide 23 - Slide
Wederkerend voornaamwoord
Vergis jij je nu niet meer?
A
Vergis
B
jij
C
je
D
niet
Slide 24 - Quiz
Huiswerk
Blok 3 grammatica
Opdracht 7 + 8 + 9
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
koppelwerkwoorden
Slide 27 - Mind map
Koppelwerkwoord verbindt het onderwerp met een zelfstandig nw of een bijvoeglijk naamwoord
Mijn vriendin
zou
graag stewardess
willen
worden
Kijk naar het belangrijkste werkwoord in de zin -> koppel ww?
Mijn
vriendin
zou graag
stewardess
willen worden.
Werkwoordelijk gezegde gaat over 'doen' en naamwoordelijk gezegde gaat over 'zijn'.
Slide 28 - Slide
In welke zin is NIET sprake van een koppelwerkwoord?
A
Hij lijkt mij een leuke vent.
B
Zij is 18 jaar geworden.
C
De voorstelling leek hem niets aan.
D
Hij is geknipt door de kapper
Slide 29 - Quiz
More lessons like this
woordsoorten alles
September 2020
- Lesson with
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
woordsoorten
January 2020
- Lesson with
30 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
woordsoorten
September 2020
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
T2 woordsoorten opstart
January 2024
- Lesson with
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
November 2022
- Lesson with
20 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Workshop Zinsbouw
June 2022
- Lesson with
38 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
woordsoorten
December 2023
- Lesson with
39 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
herhaling woordsoorten bk th doelweek
March 2021
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1