NN Kader 2 H3 Taalverzorging

Week 2
We starten met 10 minuten lezen. 
timer
10:00
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 2
We starten met 10 minuten lezen. 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

 H3 Grammatica 
Deze week staat Grammatica H3 op het programma.
Je gaat leren wat het zinsdeel lijdend voorwerp is en hoe je deze in een zin kunt vinden.
Om deze te vinden, heb je de zinsdelen PV, het onderwerp (ow) en het gezegde (gez.) nodig. 
Dus eerst een korte herhaling!

Slide 2 - Slide

Ik wil samen met Luuk een nieuwe broek kopen.

Slide 3 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?

Slide 4 - Open question

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 5 - Open question

Waaruit bestaat het
werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.

Slide 7 - Open question

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
_______
A
Wat koopt?
B
Wat koopt Peter?
C
Wie koopt voor zijn vader?
D
Wie koopt?

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
(het antwoord op de vraag 'Wie koopt?')

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
______

Slide 9 - Open question

Onderwerp niet altijd vooraan


Na het eten | loopt | oom Oscar | naar huis.


Wie loopt?   Oom Oscar.


Het onderwerp staat in deze zin niet vooraan en staat achter de persoonsvorm.

Slide 10 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
______

Slide 11 - Open question

Lijdend voorwerp
Het onderwerp vind je vaak door te vragen: Wie + pv?

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: 
Wat (soms wie) + GEZ. + onderwerp?

Jurgen koopt een nieuwe broek --> Gez.= koopt
Wie koopt (OW) = Jurgen 
Wat koopt Jurgen (LV) --> een nieuwe broek




Slide 12 - Slide

Julia heeft het T-shirt gekocht.

Slide 13 - Slide

Aan het werk
1. Filmpje kijken online Nieuw Nederlands
2. Maken: opdracht 1 t/m 7 

Klaar? Grammatica H3 oefenen: extra opdrachten, trainen

ZIJN ER VRAGEN?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Week 3 Taalverzorging 
We gaan een stukje herhalen: Wat is ook alweer een lijdend voorwerp

Wat zijn verwijswoorden en hoe herken je deze?


Slide 16 - Slide

Week 3 Taalverzorging
Eerst gaan we 10 minuten lezen.

Daarna gaan we een kleine quiz doen
timer
10:00

Slide 17 - Slide

Het meisje heeft een mooie, nieuwe strik gekregen.
LV =
A
Het meisje
B
heeft gekregen
C
een mooie, nieuwe strik
D
nieuwe strik

Slide 18 - Quiz

Geef jij mij dat blauwe schrift eens aan.
LV =
A
jij
B
Geef
C
mij
D
dat blauwe schrift

Slide 19 - Quiz

Henk kreeg een groot compliment van Hans
LV =
A
Henk
B
een groot compliment
C
van Hans
D
kreeg

Slide 20 - Quiz

Verwijswoorden
Waarom gebruik je verwijswoorden? Anders wordt je tekst SAAI.

Voorbeeld 1e 'groep' verwijswoorden: 
Peter is blut. Hij heeft teveel geld uitgegeven.
De tafel is weggezet. Het stond in de weg.
De jongens gaan weg. Ze gaan een potje voetballen.

Slide 21 - Slide

Verwijswoorden
Voorbeeld 2e 'groep' verwijswoorden:
De tafel is weggezet, want die/deze stond in de weg. 
Het bureau is te groot. Ik heb dit/dat verkeerd gemeten.
De kinderen zijn onschuldig, want die/deze hebben niks gedaan.
Het-woord = dit/dat
De-woord = die/deze

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

Verwijswoorden
het-woorden
onzijdig
het, zijn
dat, dit
de-woorden
mannelijk
hij, hem, zijn
die, deze
vrouwelijk
zij, ze, haar
die, deze
meervoud
zij, ze, hun
die, deze

Slide 24 - Slide

Aan het werk
Maak opdracht 1, 2 en 3 van Taalverzorging formuleren ONLINE (Blz. 82 en 83 boek)

Slide 25 - Slide

Voltooid deelwoord
De PV is het belangrijkste werkwoord in de zin, maar we kennen ook andere vormen, zoals het voltooid deelwoord (vd)

Slide 26 - Slide

HET VOLTOOID DEELWOORD

- heeft altijd een ander werkwoord nodig

- begint vaak met ge- (soms met be- of ver-)

- eindigt op -en of op en -d of -t


Dat hebben de jongens mooi gemaakt

Schiet op! De les is al begonnen

Bijvoorbeeld

Slide 27 - Slide

HET VOLTOOID DEELWOORD  

laatste letter: -t of een -d


Gebruik de verlengproef om te horen of je

een -t of een -d aan het eind  moet schrijven.


Je maakt het voltooid deelwoord met een t-klank langer met -e.

Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.



Slide 28 - Slide

Noteer het voltooid deelwoord:
Weet jij wat daar is (gebeuren)?

Slide 29 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik heb de hele avond (dansen)

Slide 30 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
De appel wordt in stukjes (snijden)

Slide 31 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Onze parkiet is (wegvliegen)

Slide 32 - Open question

Oefenen: Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 33 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 34 - Quiz

Wat is het volooid deelwoord van:

antwoorden
A
geantwoord
B
geantwoort

Slide 35 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

verven
A
geverft
B
geverfd
C
gevervt
D
gevervd

Slide 36 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Link

Aan het werk
Opdracht 1 tot en met 7 Taalverzorging Spelling ONLINE maken (boek blz. 84/85) 
Let op: opdracht 3 is niet verplicht en opdracht 6 kan je waarschijnlijk niet maken?

Slide 39 - Slide