herhaling proefwerkweek - deel 1 (2 kader)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Herhaling proefwerkweek

klas 2

Leerdoel

Je kunt persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp in een zin benoemen. 

Ik wil samen met Luuk een nieuwe broek kopen.

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.

_______

1. Wat koopt?
2. Wat koopt Peter?
3. Wie koopt voor zijn vader?
4. Wie koopt?

Wat is het onderwerp in de zin?
(het antwoord op de vraag 'Wie koopt?')

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.

______

Onderwerp niet altijd vooraan

Na het eten | loopt | oom Oscar | naar huis.

Wie loopt?   Oom Oscar.

Het onderwerp staat in deze zin niet vooraan en staat achter de persoonsvorm.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.

______

Lijdend voorwerp

Het onderwerp vind je door te vragen: Wie of wat + pv?

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: 

Wat (soms wie) + GEZ. + onderwerp?

Jurgen koopt een nieuwe broek --> Gez.= koopt

Wie of wat koopt (OW) = Jurgen 

Wat koopt Jurgen (LV) --> een nieuwe broek

Julia heeft het T-shirt gekocht.

Het meisje heeft een mooie, nieuwe tas gekregen.
LV =

1. Het meisje
2. heeft gekregen
3. een mooie, nieuwe tas
4. nieuwe tas

Geef jij mij dat blauwe schrift eens aan.
LV =

1. jij
2. Geef
3. mij
4. dat blauwe schrift

Henk kreeg een groot compliment van Hans
LV =

1. Henk
2. een groot compliment
3. van Hans
4. kreeg

Leerdoel

Je kunt de verwijswoorden het, zijn, hij, hem, zij/ze, haar, hun, dit, dat, deze, die op de juiste manier gebruiken. 

Verwijswoorden

Waarom gebruik je verwijswoorden? Anders wordt je tekst SAAI.

Voorbeeld 1e 'groep' verwijswoorden: 

Peter is blut. Hij heeft teveel geld uitgegeven.

Het tafeltje is weggezet. Het stond in de weg.

De jongens gaan weg. Ze gaan een potje voetballen.

Verwijswoorden

Voorbeeld 2e 'groep' verwijswoorden:

De tafel is weggezet, want die/deze stond in de weg. 

Het bureau is te groot. Ik heb dit/dat verkeerd gemeten.

De kinderen zijn onschuldig, want die/deze hebben niks gedaan.

Het-woord = dit/dat

De-woord = die/deze

Verwijswoorden

het-woorden	onzijdig	het, zijn	dat, dit
de-woorden	mannelijk	hij, hem, zijn	die, deze
	vrouwelijk	zij, ze, haar	die, deze
meervoud		zij, ze, hun	die, deze

Kies het juiste verwijswoord.

Ik heb de foto’s van de vakantie nog niet gezien. Haal jij [het/ze] zo even op?

1. het
2. ze

Kies het juiste verwijswoord.

Het hoesje van Bennies mobiel, [dat / die] ik zo leuk vind, kost maar tien euro.

1. dat
2. die

Kies het juiste verwijswoord.

Wat vind je van mijn nieuwe bril? Ik heb [het / hem] gisteren gekocht.

1. het
2. hem

Kies het juiste verwijswoord.

Het huis ligt vol tijdschriften. Misschien wil
je [dat / die] even opruimen?

1. dat
2. die

Leerdoel

Je kunt voltooide deelwoorden goed spellen.

Voltooid deelwoord

De PV is een belangrijk werkwoord in de zin, maar we kennen ook andere werkwoordsvormen, zoals het voltooid deelwoord (vd).

HET VOLTOOID DEELWOORD

- heeft altijd een ander werkwoord nodig (hebben / zijn / worden)

- begint vaak met ge- (soms met be- ver- ont-)

- eindigt op -en of op -d / -t

- geeft aan dat de handeling is voltooid

Dat hebben de jongens mooi gemaakt.

Ik heb een lekker broodje gegeten.

Zij is naar Engeland verhuisd.

Bijvoorbeeld

HET VOLTOOID DEELWOORD  

laatste letter: -t of een -d

Gebruik de verlengproef om te horen of je

een -t of een -d aan het eind  moet schrijven.

Twijfel je nog? Gebruik dan 't sexy fokschaap.

Noteer het voltooid deelwoord:
De appel wordt in stukjes (snijden)

Noteer het voltooid deelwoord:
Weet jij wat daar is (gebeuren)?

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik heb de hele avond (dansen)

Noteer het voltooid deelwoord:
Onze parkiet is (wegvliegen)

Wat is het voltooid deelwoord van:

verven

1. geverft
2. geverfd
3. gevervt
4. gevervd

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen

1. gejaagt
2. gejaagd

Let op:

Soms klinkt de persoonsvorm tegenwoordige tijd hetzelfde als het voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld:

1. Hij verandert (pv: ik-vorm + t) echt nooit.

2. Hij is de laatste tijd echt veranderd (vd).

Er (gebeuren) een ongeluk.

Zo uitleg geven waarom je welk antwoord hebt gekozen.

1. gebeurt
2. gebeurd

Zij (bestellen) een nieuwe broek.

Zo uitleg geven waarom je welk antwoord hebt gekozen.

1. bestelt
2. besteld

Wij hebben dit onderdeel (voltooien).

Zo uitleg geven waarom je welk antwoord hebt gekozen.

1. voltooit
2. voltooid