Grammatica - Soorten werkwoorden + gebruik van moeilijke woorden

Nederlands
2Y
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
2Y

Slide 1 - Slide

Planning
- Leerdoelen
- Herhaling: 2 gezegdes en 3 soorten werkwoorden
- Oefenen
- Uitleg: gebruik van moeilijke woorden
- Oefenen
Aan de slag
- Afronden

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Je kent de drie verschillende soorten werkwoorden.

- Je weet de kenmerken van een zelfstandig werkwoord.

- Je weet de kenmerken van een hulpwerkwoord.

- Je weet de kenmerken van een koppelwerkwoord.

Slide 3 - Slide

Soorten gezegdes
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.

Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoorden + kenmerken / eigenschappen over het onderwerp in de zin.

--> In een zin kan maar één van de twee gezegdes te vinden zijn.

Slide 4 - Slide

Soorten gezegdes
Werkwoordelijk gezegde = de handeling (dus wat gedaan wordt, ook wel de werkwoorden) is het belangrijkste.

Naamwoordelijk gezegde = een bepaald kenmerk of een bepaalde eigenschap is het belangrijkste.

Slide 5 - Slide

Soorten gezegdes
Voorbeelden

Het blussen van de brand duurde uren.

Het bouwen van die brug was niet gemakkelijk.

Slide 6 - Slide

Soorten werkwoorden
Binnen het wwg kan er sprake zijn van twee soorten werkwoorden: Het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord.

Binnen het nwg kan er sprake zijn van twee soorten werkwoorden: het koppelwerkwoord en het hulpwerkwoord.

LET OP: een zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord zullen nooit in dezelfde zin staan.

Slide 7 - Slide

Soorten werkwoorden
Indien er maar één werkwoord in de zin staat, hebben we het bij een:
- WWG over een zelfstandig werkwoord.
- NWG over een koppelwerkwoord.

Er zijn 9 vaste koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken voorkomen).


Slide 8 - Slide

Soorten werkwoorden
Indien er meerdere werkwoorden in een zin staan, is één van de werkwoorden een zelfstandig werkwoord bij een WWG of een koppelwerkwoord bij een NWG.

De overige werkwoorden zijn hulpwerkwoorden (dat is in ieder geval altijd de persoonsvorm).
--> Alle werkwoorden die je kunt weghalen zijn hulpwerkwoorden, totdat er één laatste werkwoord overblijft, dit is het zww of kww.

Slide 9 - Slide

Voorbeelden
1. Hij heeft een nieuwe auto.
2. De meeste leraren zijn aardig.
3. Hij laat zijn auto morgen repareren.
4. Mijn buurman schijnt een toffe peer te zijn.
5. Daarvoor zult u binnen moeten kijken.
6. Hij zou graag rector gebleven zijn.

Slide 10 - Slide

Oefenen
Quiz.

 

Pak een hoofddeksel (of iets wat als hoofddeksel kan dienen) erbij!

Slide 11 - Slide

Gebruik van moeilijke woorden
- Let op met het gebruik van moeilijke woorden:

- Ze zijn toegestaan als je ervan uit kunt gaan dat de lezer ze kent.
- Is dit niet het geval dan gebruik je een:
1. Synoniem (een ander woord, wat wel hetzelfde betekent).
2. Omschrijving om het moeilijke woord uit te leggen.

Slide 12 - Slide

Gebruik van moeilijke woorden
- Neem niet zomaar een moeilijk woord over, zeker niet als je het woord zelf niet helemaal begrijpt.

- Je kunt veel moeilijke woorden vervangen door 'gewone' woorden.
- Ze zorgen voor een verhelderende tekst. Zo krijgt de lezer de boodschap van de tekst makkelijker/duidelijker mee.

Slide 13 - Slide

Gebruik van moeilijke woorden

Slide 14 - Slide

Welk woord is geen synoniem van 'voortdurend'?
A
constant
B
abrupt
C
aanhoudend
D
steeds

Slide 15 - Quiz

Welk woord is geen synoniem van 'plagen'?
A
jennen
B
vleien
C
pesten
D
treiteren

Slide 16 - Quiz

Welk woord is geen synoniem van 'echter'?
A
anderzijds
B
toch
C
doordat
D
daarentegen

Slide 17 - Quiz

Welk woord is geen synoniem van 'kalm'?
A
bedaard
B
rustig
C
vochtig
D
beheerst

Slide 18 - Quiz

Welk woord is geen synoniem van 'aandachtig'?
A
ernstig
B
zorgvuldig
C
opmerkzaam
D
nochalant

Slide 19 - Quiz

Aan de slag
Pak je agenda erbij.

Huiswerk voor vrijdag 22 januari:
Hoofdstuk 4 grammatica
Onderdeel 4.2:  deel 1 (verder vanaf vr. 11), deel 2 en voortgangstoets.
Onderdeel 4.3: inleiding.

Slide 20 - Slide