Week 47-51 Ne A2

Project grammatica spelling formuleren
HUISWERK
VOOR VANDAAG
WAS:
*lessonup goed doornemen
*laptop mee
TIJDENS
DEZE
LES:
*alle vragen en online oef. les 1 en 2 af!
*Les 3 oef.+ vragen maken
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling formuleren
HUISWERK
VOOR VANDAAG
WAS:
*lessonup goed doornemen
*laptop mee
TIJDENS
DEZE
LES:
*alle vragen en online oef. les 1 en 2 af!
*Les 3 oef.+ vragen maken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Project grammatica spelling formuleren - spelregels
1)uitdelen boekjes
2)samen lezen 1e bladzijde
*elke les bestaat uit:
-maken van online oefeningen
(deze staan klaar in de planning)
NB: deadline les din = zon
NB: deadline les vrij = woe
-beantwoorden van vragen in reader indeling in groepjes!

Slide 3 - Slide

AFSLUITING (en laatste lessen) na CP-week
-online oefeningen gemaakt
(individueel)
-document ingeleverd met antwoorden op vragen (groep)
-korte presentatie in klas over lesdoelen van 1 les (groep)??
-V voor socrative  (individueel)

Slide 4 - Slide

groepjes A2c

1) Youssef, Jelle, Jolieke, Roos
2) Thijo, Vino, Eline, Sofie
3) Wieger, Boudewijn,  Bob
4) Didier, Tom, Marijntje, Maartje
5) Faas, Joep, Yaiza, Jalou
6) Lucas, Ayrton, Dasha, Charlot
7) Levyn, Seth, Noep, Noepy
8) Ilse, Jasmijn, Nadine

Slide 5 - Slide

groepjes A2a

1)Tycho, Max, Rosa v. W., Mara
2)Flip, Julian, Aletta, Eline
3)Olivier, Thomas, Isabel, Rosa T.
4)Beau, Olav, Cato, Philine
5)Maarten, Gijs, Lot, Noor
6)Rogier, Reijer, Nora, Melek-su
7)Trix, Yuna
8)Julie, Zoë, Roos, Anne

Slide 6 - Slide

1. Kenmerken van een zin
*een zin is een verzameling woorden die in de juiste volgorde een complete en begrijpelijke tekst opleveren.
*Een zin begint met een HOOFDLETTER en eindigt met een ./?/!
*een zin heeft minimaal een onderwerp en een persoonsvorm.
(Papa slaapt. Eenwoordzin: Brand!)

Slide 7 - Slide

2. 4 verschillende soorten zinnen
*verklarend (declaratief)   (punt)
*vragend    (vraagteken)
*dwingend (imperatief/gebiedende wijs)   (uitroepteken)
*uitroepend   (uitroepteken)

Slide 8 - Slide

3. Wanneer begint zin NIET met hoofdletter?
*cijfer (3% van de bevolking.....)
*symbool (@ of #)
*apostrof ('s Ochtends eet ik.....)

Slide 9 - Slide

4. Hoofdletters
Een hoofdletter gebruik je in de volgende gevallen:

Bij het eerste woord van een zin.
Bij namen van personen en dieren (de aanspreeknaam: dus: Onze poes heet Poekie).
Bij aardrijkskundige namen. Dat zijn dus namen van plaatsen, provincies, landen, rivieren, bergen, maar ook talen en volkeren.
Bij namen van unieke instellingen, merken, bedrijven en titels. Enkele voorbeelden: de Hoge Raad, Coca-Cola, AV Taaltraining, De naam van de roos. 

Slide 10 - Slide

4. kleine letters
Bij algemene aanduidingen voor plaatsen en bedrijven: een plein, een postkantoor
Bij soortnamen van dieren: een papegaai
Bij soortnamen die zijn afgeleid van personen, aardrijkskundige aanduidingen of merken: Die auto rijdt op diesel, Hij drinkt een glas bordeaux, Zij doet de luxaflex dicht.
Bij benamingen van godsdienstige, maatschappelijke of artistieke stromingen en hun aanhangers: christendom, marxisme, kubisme, moslim
Bij functienamen: docent, directeur, accountmanager
Bij dagen van de week en maanden van het jaar (en in de officiële spelling ook bij historische periodes): maandag, september, middeleeuwen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

ONLINE OEFENINGEN
Maak deze serieus, niet zomaar iets invullen en dan jezelf belonen met smileys..
Je kunt wel i.p.v. hele zinnen typen, alleen leestekens aangeven o.i.d.
Ik check jullie werk steekproefgewijs....

Slide 13 - Slide

5 en 6. Wanneer gebruik je leestekens?
*aan het eind van de zin (./?/!)
*voor een opsomming (:)
*bij citaten ("....")
*voor de komma, zie de volgende 2 slides

Slide 14 - Slide

5. Wanneer gebruik je...
een komma?

Slide 15 - Slide

5.
Komma's gebruik je om een zin overzichtelijker en beter zichtbaar te maken. (I)
1) Je gebruikt een komma voor of na een aanspreking of uitroep
Els, wil jij ook nog een broodje, meisje?
Hé, waar zijn mijn schoenen gebleven?
2)Je gebruikt een komma tussen delen van een opsomming:
Onze honden heten Belle, Balou en Boomer.





Slide 16 - Slide

 5. Komma's gebruik je om een zin overzichtelijker en beter zichtbaar te maken. (II)
3)• Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen.
Als je te laat komt, moet je een briefje halen.
Als Nick slaagt, krijgt hij een nieuwe fiets.
4)Je gebruikt een komma voor de verbindingswoorden om twee zinnen te koppelen.
Kai begon te lachen, nadat hij door de stoel was gezakt.
Sanne had geen honger meer, omdat ze net een zak chips had leeggegeten.






Slide 17 - Slide

7. Hoe kun je zinnen afwisselend aan elkaar verbinden?
*gebruik van verschillende voegwoorden en verwijswoorden
*OPA/APO/POA zinnen afwisselen

Slide 18 - Slide

8. Variatie in zinsopbouw
*Door het gebruik van hoofdletters, leestekens, afwisseling tussen directe en indirecte rede en gebruik van verschillende voegwoorden en verwijswoorden, kan je variatie in zinsbouw aanbrengen.

Slide 19 - Slide

ZINSONTLEDING
Zinnen kan je opdelen in zinsdelen:
Lachend / gaf / de docent / mij / een dikke onvoldoende.


Slide 20 - Slide

 GEZEGDE; werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk (ng)

werkwoordelijk gezegde (wg) = alle werkwoordsvormen
wg = Hij heeft de opgave gemaakt.
(pv (persoonsvorm) = heeft
volt. deelw. = gemaakt)

Slide 21 - Slide

 GEZEGDE; werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk (ng)

ng = naamwoordelijk gezegde.
In een ng staat altijd een koppelwerkwoord: zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken (en dunken en voorkomen).
Mijn vader is vijftig jaar = naamwoordelijk gezegde
Let op: Mijn vader is op school = werkwoordelijk gezegde 

Slide 22 - Slide

ONDERWERP (ow)
De eenvoudigste manier om het onderwerp (ow) te vinden is door na het vinden van de persoonsvorm / het gezegde de vraag: ‘Wie of wat doet iets of is iets?’ te stellen:
Extra oefenstof vind je op CambiumNed.
pv = vind  -   Wie vindt? = je    -   ow = je 

Slide 23 - Slide

LIJDEND VOORWERP (lv)

Je vindt het lijdend voorwerp (lv) in een zin door te vragen:
wie/wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Joe maakt zijn huiswerk.
Wat maakt hij? antwoord: zijn huiswerk = lv



Slide 24 - Slide

MEEWERKEND VOORWERP (mv)

Je vindt het meewerkend voorwerp (mv) door te vragen:
Aan (voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
De regering geeft het onderwijs extra geld.
Aan wie geeft (gezegde) de regering (onderwerp) extra geld (lijdend voorwerp) ?antwoord: het onderwijs = mv



Slide 25 - Slide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (bwb)

Een bijwoordelijke bepaling (bwb) zegt iets over het gezegde en geeft antwoord op vragen als: Waarom? Wanneer? Hoelang? Waarheen? Waarmee? (waar / hoe /waar vandaan etc.)
Vanwege de vogelpest is dit gebied afgesloten.
De training begint om vijf uur.
De verlenging zal een half uur duren.
Wij gaan naar Frankrijk dit jaar.
Hij haalde met een pincet de splinter uit zijn duim.








Slide 26 - Slide

VOORZETSELVOORWERP (vv)

Een voorzetselvoorwerp(vv) komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel, begint altijd met een vast voorzetsel dat het voorzetselvoorwerp met het gezegde verbindt.
Ik twijfel aan deze methode. (twijfelen aan)
Ik ben niet tevreden met mijn docent. (tevreden zijn met)
Ik verlang naar de kerstvakantie. (verlangen naar)

Slide 27 - Slide

BIJVOEGELIJKE BEPALING (bvb)

Een bijvoeglijke bepaling (bvb) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een bijvoeglijke bepaling vind je door te vragen welk/wat voor + het zelfstandige naamwoord?
Dat slimme kind uit twee atheneum had alweer een 10 gehaald.
Bijvoegelijke bijzin: De enge man die naast mij woont is mijn docent Engels.

Slide 28 - Slide

BIJSTELLING - een bijzondere vorm van bvb
Bijstellingen geven een omschrijving, uitleg of alternatieve aanduiding van de naamwoordgroep waar ze bij horen. Ook deze worden beschouwd als bijvoeglijke bepalingen.

De burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema, was vroeger lijsttrekster van GroenLinks.

Slide 29 - Slide