H1 t/m H3 NN

NN 1 - Grammatica 3w - lesdoelen
Je herhaalt wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat lidwoorden zijn.
Je herhaalt wat bijvoeglijke naamwoorden zijn.

 Je oefent met zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.




1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

NN 1 - Grammatica 3w - lesdoelen
Je herhaalt wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat lidwoorden zijn.
Je herhaalt wat bijvoeglijke naamwoorden zijn.

 Je oefent met zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.




Slide 1 - Slide

Zinsdelen en Woordsoorten
Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden
in een zin die bij elkaar horen.


Een woordsoort is een categorie waarin je
woorden kunt indelen.



Slide 2 - Slide

Zinsdelen 


  Jan |  heeft   | Pim | een mooi boek | geleend.
  ow  | pv/wg  |  mv  |          lv               |     wg.      


Slide 3 - Slide

Woordsoorten
  Janheeft | Pim | een | mooi | boek | geleend.

zelfstandige naamwoorden: Jan, Pim, boek
lidwoorden: een
bijvoeglijk naamwoord: mooi
werkwoorden: heeft, geleend 


Slide 4 - Slide


Een zelfstandig naamwoord...
A
is altijd met een hoofdletter
B
is een mens, dier, plant, ding of gevoel
C
heeft altijd een lidwoord
D
heeft altijd een meervoud

Slide 5 - Quiz

Een zelfstandig naamwoord: 
1. is een woord voor een: mens, dier, plant, ding of gevoel 

2. heeft meestal een enkelvoud en meervoud: huis - huizen

3. kan vaak verkleind worden: huis - huisje

4. je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het huis
5. Namen zijn altijd een zelfstandig naamwoord



Slide 6 - Slide


Een lidwoord...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
is bepaald (een) of onbepaald (de, het)
C
is bepaald (de, het) of onbepaald (een)
D
staat altijd direct voor het zn

Slide 7 - Quiz

Een lidwoord: 
1. is bepaald: de koffie, het colaatje [blw]

2. is onbepaald: een koffie, een colaatje [olw]

3. hoort bij een zelfstandig naamwoord: het huis, de tuin

4. kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan: de mooie jas


Slide 8 - Slide


Een bijvoeglijk naamwoord...
A
vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
B
vertelt iets over een lidwoord
C
vertelt iets over een persoonsvorm
D
vertelt iets over een onderwerp

Slide 9 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord: 
1. vertelt iets over een zn: de saaie wedstrijd, de film is leuk

2. heeft verschillende spelling: een groot huis, een grote auto

3. kent de trappen van vergelijkingoud, ouder, oudst

4. kan van een werkwoord komen: een gebroken hart


Slide 10 - Slide


Wat is het zelfstandig naamwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
gaan
B
lekker
C
spelen
D
de jonge kinderen

Slide 11 - Quiz


Wat is het lidwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
de
B
lekker
C
spelen
D
vanmiddag

Slide 12 - Quiz


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
de
B
jonge
C
spelen
D
vanmiddag

Slide 13 - Quiz