Lessin 17 - 14.11.2017

Welcome 2TH
Tuesday 14th of November
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welcome 2TH
Tuesday 14th of November

Slide 1 - Slide

Planning
  • Recap Grammar
  • Practice words
  • Oefentoets

Slide 2 - Slide

Adjectives and adverbs
  • Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord. 

  • Press the red button on the right. 
  • Collect fifty silver coins

Slide 3 - Slide

Adjectives and adverbs (2)
  • Je gebruikt een bijwoord om iets te zeggen over een werkwoord (hoe iets gebeurt), een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin. 

  • Quickly press the space bar. 
  • This is an incredibly difficult level. 

Slide 4 - Slide

Adjectives and adverbs (3)
  • Je maakt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. 

  • beautiful - beautifully
  • careful - carefully 

Slide 5 - Slide

Adjectives and adverbs (4)
  • Let op!
  • De spelling verandert wanneer het bijvoeglijk naamword eindigt op:
  • -le. Dan verandert -le in -ly
  • terrible - terribly

  • mededklinker + y. Dan verandert -y in -ily. 
  • angry - angrily

  • -ic. Dan komt er -ally achter. 
  • fantastic - fantastically

Slide 6 - Slide

Adjectives and adverbs (5)
  • 2e keer LET OP!
  • Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord. 

  • This game looks cool
  • The bread tastes awful
  • The band sounds amazing
  • This gadget is great

Slide 7 - Slide

Adjectives and adverbs (6)
  • Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord. 

  • He's a good artist. - He draws well
  • She's a fast runner. - She runs fast
  • It's a long road. - I took long to get there. 

  • Zie Grammar Survey 17

Slide 8 - Slide

Much, many, lots of, a lot of (a) little, (a) few
  • Deze woorden gebruik je om te zeggen dat er VEEL van iets is. 

  • Much -> zelfstandige naamwoorden die je NIET kan tellen.
  • much time, much water

  • Many -> zelfstandige naamwoorden die je WEL kan tellen. 
  • many cards, many glasses

  • Lots of + a lot of -> bij woorden die je zowel wel als niet kan tellen. 
  • lots of time, a lot of my friends

Slide 9 - Slide

Much, many, lots of, a lot of (a) little, (a) few (2)
  • (A) little en (a) few gebruik je om te zeggen dat er WEINIG van iets is. 

  • (a) little -> zelfstandige naamwoorden die je NIET kunt tellen. 
  • little room, a little more information

  • (a) few -> bij woorden die je WEL kunt tellen. 
  • few boys, a few options

Slide 10 - Slide

Intensifiers
  • Versterkende bijwoorden

  • Je gebruikt ze om extra nadruk te geven aan een bijvoeglijk naamwoord, bijwoord of werkwoord. 

  • Ze staan VOOR het woord waarover ze iets zeggen. 

  • so, such, too, really, very, etc. -> Zie blz 160 van je tekstboek.

Slide 11 - Slide

Adjectives and Adverbs
  1. Waarvoor gebruik je een bijvoeglijknaamwoord?
  2. Over welke soorten woorden zegt een bijwoord iets? Geef een volledig antwoord.
  3. Hoe maak je in het algemeen een bijwoord?
  4. Vul de volgende zin aan. De spelling van het bijwoord verandert wanneer het bijvoeglijk naamwoord eindigt op __________, ___________ of _________.
  5. Na welke werkwoorden gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord? Geef een volledig antwoord.

Slide 12 - Slide

Veel of weinig
  1. Schrijf vier woorden op die je kunt gebruiken om te zeggen dat er 'veel' van iets is. 
  2. Bij wat voor woorden gebruik je much?
  3. Bij wat voor woorden gebruik je many?
  4. Bij wat voor woorden gebruik je lots of en a lot of?
  5. Wat is het verschil in gebruik tussen (a) little en (a) few? Geef een volledig antwoord.  

Slide 13 - Slide

Intensifiers
  1. Waarvoor gebruik je een intensifier? Geef een volledig antwoord. 
  2. Waar staan intensifiers in de zin?
  3. Waar hoort de intensifier in de zin te staan? Vul in:

  • This game is incredibly difficult! (so)
  • Jenna is a funny girl! (such)
  • This sweater is small. (too)

Slide 14 - Slide

Practice words
  • Vocab
  • Proverbs & Sayings

Slide 15 - Slide

Oefentoets
  • Stepping Stones

Slide 16 - Slide

Homework

Slide 17 - Slide


Slide 18 - Slide