bezittelijk voornaamwoord

S.O. woordjes en bezittelijke voornaamwoorden
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

S.O. woordjes en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 2 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 3 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 4 - Quiz

Nu in het Duits....

Slide 5 - Slide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 6 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt

Slide 7 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?

Das ist Ihr Fahrrad.

A
das
B
ist
C
Ihr
D
Fahrrad

Slide 8 - Quiz

Vertaal in het Duits:

een
A
kein - keine
B
mein - meine
C
ein - eine
D
sein - seine

Slide 9 - Quiz

Vertaal in het Duits:

geen
A
kein - keine
B
dein - deine
C
ein - eine
D
sein - seine

Slide 10 - Quiz

Kies het juiste antwoord.

mijn ________________ Vater
A
mein
B
meine

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste antwoord.

onze ________________ Dusche (v)
A
unser
B
unsere

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste antwoord.

jouw ________________ Handy (o)
A
dein
B
deine

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste antwoord.

zijn ________________ Fernseher (m)
A
sein
B
seine

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste antwoord.

haar ________________ Schlafzimmer (o)
A
ihr
B
ihre

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste antwoord.

uw ________________ Garten (m)
A
Ihr
B
Ihre

Slide 16 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
ihr/Ihr

Slide 17 - Drag question

Vertaal de bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn/haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein(e)
dein(e)
sein(e) / ihr(e)
unser(e)
euer(e)
ihr(e)/Ihr(e)

Slide 18 - Drag question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dein
C
ihre
D
unsere

Slide 19 - Quiz

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn) Buch (o)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 20 - Quiz

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 21 - Quiz

(Mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 22 - Quiz

(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Euere
C
Unsere
D
Euer

Slide 23 - Quiz

Das ist (mijn) Fahrrad (o).
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 24 - Quiz

Vertaal: Nebenjob

Slide 25 - Open question

Vertaal: Taschengeld

Slide 26 - Open question

vertaal: die freie Stelle

Slide 27 - Open question

Vertaal: die Bewerbung

Slide 28 - Open question

vertaal: die Nachhilfe

Slide 29 - Open question

vertaal: die Traumreise

Slide 30 - Open question

Vertaal: die Welt

Slide 31 - Open question

vertaal: der Arbeitgeber

Slide 32 - Open question

vertaal: die Anzeige

Slide 33 - Open question

vertaal: der Laden

Slide 34 - Open question

Ende 

Slide 35 - Slide