Reflexief werkwoord

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Dinsdag 16 mei
doel: oefenen met werkwoorden die een extra woordje hebben
Ik vergis me
Hij schaamt zich
Wij haasten ons

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
-welk woord past bij de afbeelding
-video met de uitleg van de grammatica
-grammatica oefenen
-spreken

Slide 3 - Slide

Welk woord past
bij de foto?
A
zich haasten
B
zich aanmelden
C
zich vervelen
D
zich scheren

Slide 4 - Quiz


A
zich wassen
B
zich storen
C
zich voorstellen
D
zich afmelden

Slide 5 - Quiz


A
zich aankleden
B
zich schamen
C
zich haasten
D
zich ergeren

Slide 6 - Quiz


A
zich aanmelden
B
zich wassen
C
zich ergeren
D
zich scheren

Slide 7 - Quiz


A
zich voelen
B
zich inschrijven
C
zich voorbereiden
D
zich voorstellen

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Link

Slide 10 - Slide

Welk woord is weg?

De oude man kan .... niet meer zelf wassen.
A
me
B
zich
C
je

Slide 11 - Quiz

Welk woord is weg?

Ik voel .... vandaag niet lekker.
A
me
B
je
C
zich

Slide 12 - Quiz

Welk woord is weg?

Mijn zoontje kan .... nog niet goed zelf aankleden.
A
je
B
zich
C
me

Slide 13 - Quiz

Welk woord is weg?

Rosa meldt .... ziek. Ze blijft in bed.
A
me
B
ons
C
zich

Slide 14 - Quiz

Welk woord is weg?

De cursisten bereiden .... voor op hun examen.
A
zich
B
ons
C
je

Slide 15 - Quiz


Ik voel .... beter dan gisteren.

Slide 16 - Open question


Heeft u .... aangemeld voor de opleiding?

Slide 17 - Open question


Oude mensen kunnen .... vaak niet meer zelf wassen.

Slide 18 - Open question


Wij hebben .... voor de cursus aangemeld.

Slide 19 - Open question

Ja, wij hebben ons afgemeld.
Ja, zij heeft zich ingeschreven.
Ik voel me fantastisch!

Nee, ik heb me niet voorgesteld.
Hoe voel je je?
Heb je je voorgesteld?
Heeft zij zich ingeschreven? 
Hebben jullie je afgemeld?

Slide 20 - Drag question

SPREKEN in tweetallen.
Geef antwoord met het woord dat tussen haakjes staat.

1 Wat doe jij na het sporten? (zich wassen)
2 Wat doe je 's ochtend als je bent opgestaan? (zich aankleden)
3  Ik wil een cursus doen. Wat moet ik doen? (zich inschrijven)
4 Wat doet een sporter voor een belangrijke wedstrijd? (zich voorbereiden)
5 Wat moet je doen als je ziek bent? (zich ziek melden)
6 Wat doen jullie als jullie nieuwe buren krijgen? (zich voorstellen)

Slide 21 - Slide

Hoe goed heb je deze les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll