Grammatica: zinsbouw 7 - 2

Zinsbouw
De zin met een persoonsvorm en
een infinitief (het hele werkwoord)
aan het eind.
1-2a-3-2b-zin, 3-2a-1-2b-zin
2a-1-3-2b-vraagzin, 3-2a-1-2b-vraagzin

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsbouw
De zin met een persoonsvorm en
een infinitief (het hele werkwoord)
aan het eind.
1-2a-3-2b-zin, 3-2a-1-2b-zin
2a-1-3-2b-vraagzin, 3-2a-1-2b-vraagzin

Slide 1 - Slide

Programma
1) Luisteren naar de uitleg.
2) Oefeningen in LessonUp maken.
3) Oefeningen in je werkboekje maken.
4) Samen een verhaaltje maken.
5) Afsluiting

Slide 2 - Slide

Doelen
1)  Je kunt zinsdelen herkennen.
2)  Je kunt zinnen en vraagzinnen maken
      met een persoonsvorm en een infinitief
      (het hele werkwoord) aan het eind.

Slide 3 - Slide

Doel: je kunt zinsdelen herkennen.
Uitleg zinsdelen
Een hoofdzin bestaat uit zinsdelen. 
Een zinsdeel is één woord of
een groep woorden die bij elkaar horen



Slide 4 - Slide

Doel: je kunt zinsdelen herkennen.
Uitleg
De persoonsvorm (pv) is een zinsdeel.
Het onderwerp (ond) is ook een zinsdeel.
In een hoofdzin staan de pv en het ond naast elkaar.
In een hoofdzin komt de persoonsvorm bijna altijd
op de tweede plaats, behalve bij de vraagzin met de persoonsvorm aan het begin.

Slide 5 - Slide

Doel: Je kunt zinsdelen herkennen.
Uitleg Het onderwerp = 1
De persoonsvorm = 2a en de infinitief = 2b
Een ander zinsdeel = 3
Voorbeeld

Martin
wil
met zijn vrienden
basketballen.
1 onderwerp
2a  per-soonsvorm
3 ander zinsdeel
2b ww infinitief

Slide 6 - Slide

Doel: je kunt vraagzinnen maken met een infinitief
(het hele werkwoord) aan het eind.

Voorbeelden






Met wie
gaat
Martin
straks
basketballen?
3 az
2a pv
1 ond
3 az
2b ww infinitief
Gaat
Martin
straks
met zijn vrienden
basketballen?
2a pv
1 ond
3 az
3 az
2b ww infinitief

Slide 7 - Slide

Doel: je kunt zinnen maken met een infinitief (het hele werkwoord) aan het eind.

Voorbeelden






Straks
gaat
Martin
met zijn vrienden
basketballen.
3 az
2a pv
1 ond
3 az
2b ww infinitief
Martin
gaat
straks
met zijn vrienden
basketballen.
1 ond
2a pv
3 az
3 az
2b ww infinitief

Slide 8 - Slide

Tekst  Op zondag wil Sara lang uitslapen. Haar moeder gaat haar om 12.00 uur voor de tweede keer roepen. Sara moet
van haar moeder direct opstaan. Ze gaat eerst in bed de berichtjes lezen. Dan gaat ze douchen. Daarna gaat ze rustig ontbijten. Tijdens het ontbijt gaat ze haar vriendinnen berichtjes sturen. Om 13.30 uur moet Sara van haar moeder huiswerk maken. Ze moet haar telefoon aan haar moeder geven. Sara gaat het huiswerk in Magister bekijken. Ze gaat een planning maken. Ze gaat met les 10 beginnen.

Slide 9 - Slide

Doel: je kunt zinnen en vraagzinnen maken met een infinitief (het hele werkwoord) aan het eind.
Opdracht
Maak 1-2a-3-2b-zinnen en 3-2a-1-2b-zinnen. 
Maak 2a-1-3-2b-vraagzinnen en 3-2a-1-2b-vraagzinnen.
Werk in tweetallen. 
Leerling 1 bedenkt en typt een zin.
Leerling 2 kijkt mee en wacht tot leerling 1 de zin afheeft.
Leerling 2 geeft feedback op de zin.

Slide 10 - Slide

Typ een 1-2a-3-2b-zin van vier zinsdelen met een infinitief.

Slide 11 - Open question

Typ een 3-2a-1-2b-zin van vier zinsdelen met een infinitief.

Slide 12 - Open question

Typ een 2a-1-3-2b-vraagzin van vier zinsdelen met een infinitief.

Slide 13 - Open question

Typ een 3-2a-1-2b-vraagzin van vier zinsdelen met een infinitief.

Slide 14 - Open question

Vragen?
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt zinnen en vraagzinnen maken
     met een persoonsvorm en een infinitief aan het eind.

     
Heb je nog vragen?

Slide 15 - Slide

Opdracht
Wat? Maak oefening 63 tot en met 66 in je werkboekje.
Gebruik de volgende woorden: stelen - arresteren - confronteren - deelnemen - communiceren - voortaan
Wie? Werk in tweetallen. Tijd? ____ minuten.
Hulp? De docent loopt rondes (met de klok mee).
Klaar? Ga in je bibliotheekboek lezen.
Controle? Lever het werkboekje in. De docent kijkt het na.

Slide 16 - Slide

Opdracht
Ga in een kring staan. 
Maak samen een verhaal.
Maak zinnen met een infinitief aan het eind.
Noem om de beurt een zinsdeel.

Slide 17 - Slide

Terugkijken naar de doelen
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt zinnen en vraagzinnen maken met een
     persoonsvorm en een infinitief aan het eind.
Vraag
Wat is de volgorde in een zin en in een vraagzin met een infinitief aan het eind?
Denk hier in stilte over na (halve minuut).

Slide 18 - Slide

Ik kan zinsdelen herkennen.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 19 - Quiz

Ik kan zinnen en vraagzinnen maken met een infinitief (het hele werkwoord) aan het eind.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 20 - Quiz

Ik vind het het leukst om ...
A
individueel opdrachten in LessonUp te maken.
B
individueel oefeningen in het werkboekje te maken.
C
in tweetallen oefeningen in het werkboekje te maken.
D
samen een verhaal te maken.

Slide 21 - Quiz