Les 4 - Taal §2

Les 4 - Taal § 2
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 4 - Taal § 2

Slide 1 - Slide

Hallo 1va
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
timer
10:00
Wat ga we doen vandaag?
  • 10 minuten lezen
  • Nakijken opgaven §1 moedertaal
  • Wat weet je al?
  •  Uitleg spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

§1 Moedertaal
Moedertaal
Ritme
Klemtoon
Intonatie

Slide 3 - Slide

Nakijken Taal § 1 opdracht 1  en 2 (p. 90-91)

Slide 4 - Slide

Taal cursus 4
§2 Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 5 - Slide

Wat weet je al?
timer
2:00
  • Schrijf een spreekwoord op je post-it en schrijf kort op wat het betekent

  • Bonus: Schrijf een uitdrukking op die je in een zin gebruikt

  • Klaar? Plak je post-it op het whiteboard


Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Je weet wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn

Slide 7 - Slide

= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
  • Marlou praat graag met haar klasgenoten. 
  • Ensar en Kevin zijn net jarig geweest. 
Letterlijk taalgebruik 

Slide 8 - Slide

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. 

Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 9 - Slide

  • Zijn onveranderlijke zinnen.
  • Staan altijd in de tegenwoordige tijd.
  • Zijn altijd figuurlijk bedoeld.


Spreekwoorden

Slide 10 - Slide

  • Zijn vaste combinaties van woorden.

  • Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.


Uitdrukkingen

Slide 11 - Slide

Letterlijk taalgebruik
taalgebruik waarbij je precies bedoelt wat je zegt of schrijft
Figuurlijk taalgebruik
taalgebruik waarbij een beeld (figuur) de betekenis duidelijk maakt
Spreekwoord
onveranderlijke zin in de tegenwoordige tijd met een figuurlijke betekenis
Uitdrukking
vaste combinatie van woorden met een figuurlijke betekenis
Begrippen

Slide 12 - Slide

Zelf oefenen
Cursus 4 taal - §2 Spreekwoorden en uitdrukkingen
Wat: Maak opdracht 3 en 4. op p. 92 en 93
Hoe:  Individueel.
Hulp: Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met letterlijk en figuurlijk taalgebruik en spreekwoorden en uitdrukkingen.
Klaar?
Lezen in je leesboek of ander huiswerk
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • ja/nee
  • Je weet wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn
  • ja/nee

Slide 14 - Slide

Rustig je spullen opruimen en blijven zitten tot de bel gaat.


Fijne dag!

Slide 15 - Slide