fase 1 - periode 1 - niveau 2-les 1

Fase 1, periode 1, 
les 1
Lezen en luisteren

niveau 2 
(2F)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fase 1, periode 1, 
les 1
Lezen en luisteren

niveau 2 
(2F)

Slide 1 - Slide

lesdoelen 
- je weet wat je komende weken qua lesaanbod kunt verwachten
- Je begrijpt het belang van woordenschat in je dagelijkse leven.
- je kent het verschil tussen context en betekenis van woorden
- Aan het einde van de les kun je een aantal lastige woorden op niveau 2 begrijpen en toepassen 

Slide 2 - Slide

- even voorstellen;
- licentie starttaal activeren en verkennen;
-uitleg fase opbouw;
- kennismaken;
-introductie onderwerp woordenschat;
- quizje klassikaal;
- zelfstandig werken;
- afsluiten, doel behaald?


                Wat gaan we doen?

Slide 3 - Slide

Even voorstellen

Slide 4 - Slide

Wie ben ik? Vul al je ideeën in. Leeftijd, thuissituatie, hobby's, enz.

Slide 5 - Mind map

Licentie starttaal
Wie heeft hem al?

Aanschaffen via mbowebshop
licentie voor 1 jaar aanschaffen

Slide 6 - Slide

Aanwezigheid

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke lastige woorden uit de sport of lastige sporttermen ken jij al?

Slide 9 - Mind map

Het belang van woordenschat
Waarom werken aan je woordenschat?
 Een goede woordenschat is essentieel voor het begrijpen en communiceren in elke taal.
- Woordenschat pas je toe in je dagelijkse leven: gemeente, Belastingdienst, sportcontracten en supermarkt.

Slide 10 - Slide

Woordenschat
Wat wordt er bedoeld met de betekenis van een woord?
De leraar gaf de leerlingen een extra opdracht om hun creativiteit te stimuleren.
Wat wordt er bedoeld met de context van een woord?
Dan kijk je naar de tekst die om een woord of zin heen staat. Uit de context kun je begrijpen wat het woord betekent. 
bijvoorbeeld: Ik zet mijn spaargeld op de bank.
Het blad viel van de boom.

Slide 11 - Slide

Wat is de betekenis van het woord 'enthousiast'?
A
Teleurgesteld zijn
B
Ergens enorm van genieten
C
Met veel plezier
D
Tegen een uitdaging opzien

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het woord 'competitie'?
A
Een samenwerking tussen verschillende deelnemers
B
Een feest met verschillende deelnemers
C
Een discussie tussen verschillende deelnemers
D
Een wedstrijd tussen verschillende deelnemers

Slide 13 - Quiz

constateren
Pretenderen
Iets vaststellen
Iets beweren

Slide 14 - Drag question

Wat betekent het woord 'analyseren'?
A
iets exact opmeten
B
begrijpen van iets door het grondig te onderzoeken.
C
zoeken naar een oplossing
D
het uitrekenen van een lastige som

Slide 15 - Quiz

Wat betekent lokaal in de zin: 'de boer teelde lokale producten'?
A
plaatselijk
B
duur
C
heerlijk
D
bijzonder

Slide 16 - Quiz

Subjectief
Complex
Variabel
Ingewikkeld
eigen mening, persoonlijk
Niet steeds hetzelfde

Slide 17 - Drag question

Wat betekent het woord: 'imposant'?
A
Iets wat veel indruk op je maakt
B
Heel erg klein
C
Het is een stijl van schilderen
D
druk zijn

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord 'discipline'?
A
Opvolgen van regels en afspraken
B
Gebrek aan controle
C
Willekeurige acties zonder structuur
D
Een vorm van straf

Slide 19 - Quiz

Zelfstandig aan het werk
Starttaal--> woordenschat betekenis
Taalverzorging -->  Woordenschat --> betekenissen -->opdracht 1 maken 
- Woordenschat contexten:
Taalverzorging --> Woordenschat --> contexten -->opdracht 1 t/m 4

Slide 20 - Slide

Afsluitend
Doelen bereikt?
Schrijf 1 nieuw geleerd woord op een post-it en gebruik dit woord juist in een zin (in de context). Plak de post-it op mijn bureau en dan mag je gaan. (Exit-ticket) 
Zorg ervoor dat je starttaal hebt aangeschaft voor de volgende les.

Slide 21 - Slide