HAVO 3 par 8.4 Nederland en het buitenland II

Paragraaf 8.4
Nederland en het buitenland
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 8.4
Nederland en het buitenland

Slide 1 - Slide

opdracht 43 en 44 bespreken 
quiz
uitleg 
opdrachten 
bespreken
uitleg 
opdrachten 


Slide 2 - Slide

Lesdoel
  • Je kunt met voorbeelden aangeven wat internationale handel is (herhaling).
  • Je kunt uitleggen dat internationale handel leidt tot vraag en aanbod valuta en een verandering van de wisselkoers (herhaling).
  • Je kunt aangeven welke factoren invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van een land. 

Slide 3 - Slide

HW: Opdracht 43 op bladzijde 227

Slide 4 - Slide

Opgave 44 op bladzijde 227

Slide 5 - Slide

Export is
A
Het uitvoeren van binnenlandse producten
B
In eigen land producten kopen.
C
Het invoeren van buitenlandse producten
D
In eigen land producten verkopen

Slide 6 - Quiz

Import is
A
Het uitvoeren van binnenlandse producten
B
In eigen land producten kopen.
C
Het invoeren van buitenlandse producten
D
In eigen land producten verkopen

Slide 7 - Quiz

Wat is een wisselkoers?
A
geeft geen verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
B
geeft de verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
C
geeft de verhouding tussen de euro en euro aan
D
geeft de verhouding tussen de vreemde valuta en vreemde valuta aan

Slide 8 - Quiz

Internationale handel is
A
handel tussen landen binnen Europa
B
handel tussen landen over de hele wereld
C
handel tussen Europese en Aziatische landen
D
handel tussen Nederland en Indië

Slide 9 - Quiz

Wat is valuta?
A
Munteenheden van landen
B
Wisselkoersen
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 10 - Quiz

Waar is Nederland gespecialiseerd in?
A
citroenen kweken
B
schriften produceren
C
Landbouw
D
Koffie verbouwen

Slide 11 - Quiz

1 euro = 16 Lira
1 euro = 10 lira
Is de waarde van euro gedaald?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

1 euro = 1,50 pound
1 euro = 1,60 poud
De waarde van pound is...
A
gedaald
B
gestegen

Slide 13 - Quiz

1 euro = 1,05 dollar
Hoeveel euro is 1 dollar?
A
0,95 euro
B
1,05 euro
C
1,05 dollar
D
0,95 dollar

Slide 14 - Quiz

Lesdoel 3
Je kunt aangeven welke factoren invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van een land. 

Slide 15 - Slide

Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft aan in hoeverre een land in staat is om beter en/of goedkoper te produceren dan andere landen.

Slide 16 - Slide

internationale concurrentiepositie
Een goede internationale concurrentiepositie voor Nederland betekent dat we een goede kwaliteit aan producten aan het buitenland leveren, tegen een lage prijs.

Slide 17 - Slide

loonniveau: hoe lager de lonen, hoe goedkoper een product gemaakt kan worden.
arbeidsproductiviteit: wanneer er meer producten kunnen worden gemaakt per gewerkt uur, daalt de loonkosten per product.
inflatie: hoe duurder de prijzen zijn, hoe minder aantrekkelijk je bent voor het buitenland.
                    Welke factoren spelen een rol?

Slide 18 - Slide

Lezen bladzijde 228 en maken 46,47 en 48 
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Opdracht 46, bladzijde 228

Slide 20 - Slide

Opdracht 47 en 48, op bladzijde 229

Slide 21 - Slide

Lesdoel
  • Je kunt met voorbeelden aangeven wat internationale handel is (herhaling).
  • Je kunt uitleggen dat internationale handel leidt tot vraag en aanbod valuta en een verandering van de wisselkoers (herhaling).
  • Je kunt aangeven welke factoren invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van een land. 

Slide 22 - Slide