Nederlands gesprekken

Nederlands gesprekken
Werken in licentie
Werken in groepen en tweetallen
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands gesprekken
Werken in licentie
Werken in groepen en tweetallen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Je kunt informatie uitwisselen in een gesprek.
Je kunt deelnemen aan een overleg.
Je kunt verschillende soorten vragen stellen.

Opdracht 1 t/m 13 moeten vandaag klaar zijn.
Lees goed en vraag als je ergens niet uitkomt.

Slide 2 - Slide

Introductie 
De meeste gesprekken die je op een dag voert, zijn misschien wel gesprekken met vrienden en familieleden. 
Meestal is het dan minder belangrijk hoe je iets zegt. 
In een werk- of stagesituatie is dat vaak anders. 
Je bespreekt projectplannen op je werk of uit te voeren taken tijdens je stage, of je bereidt in een groep een presentatie voor. 

In deze paragraaf ga je een activiteitendag organiseren, waarover je bij de directie van je opleiding gaat praten. 
Zo oefen je met het uitwisselen van informatie in een gesprek.

Slide 3 - Slide

Hoe zorg je dat je aan het woord komt?
Op school steek je je hand op als je iets wilt zeggen. In een werksituatie of projectoverleg gebruik je andere manieren om aan het woord te komen:
Je wacht af tot er een stilte valt en begint dan te praten.
Je geeft antwoord op de vraag van de spreker en voegt daarna eigen informatie toe. Bijvoorbeeld: ‘Ja dat klopt, maar …’
Je gebruikt lichaamstaal (non-verbale communicatie). Je maakt bijvoorbeeld oogcontact. 
Een spreker die (bijna) klaar is met spreken, richt zijn/haar ogen meestal op de groep en/of de volgende spreker.
Je maakt de zin van de ander af.

Slide 4 - Slide

Hoe zorg je dat je aan het woord blijft?
Soms heb je tijd nodig om een goede reactie te kunnen geven. Je kunt er dan op verschillende manieren voor zorgen dat je aan het woord blijft:

Je herhaalt de vraag van de spreker.
Je herhaalt woorden of zinsdelen uit je eigen verhaal.
Je gebruikt standaardzinnen, bijvoorbeeld: Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag.
Je gebruikt tussenzinnen voordat je bij de kern van je antwoord of verhaal komt.
Je pauzeert op een opvallend moment, bijvoorbeeld na ‘en’. De luisteraar weet dan dat er nog iets volgt.

Slide 5 - Slide

Theorie Vragen stellen

Vragen stellen is een goede manier om duidelijke informatie te krijgen of naar de mening van anderen te informeren. 
Er zijn verschillende soorten vragen.

Slide 6 - Slide

Open vragen
Open vragen zijn vaak vrij neutraal. 
Je nodigt de ander uit om zijn verhaal te vertellen, kennis te delen of zijn mening te geven. 
Als je informatie wilt verzamelen, is het stellen van open vragen verstandig.

Bijvoorbeeld:
Wat kunt u ons zoal vertellen over uw museum?
Welke activiteiten vindt u geschikt voor studenten van onze opleiding, en waarom?
Waarom is het niet mogelijk om met uw vervoersbedrijf te reizen?


Slide 7 - Slide

Gesloten vragen
Bij gesloten vragen zijn de antwoordmogelijkheden beperkter en zijn de antwoorden vaak kort. Er zijn verschillende soorten gesloten vragen.
Ja-/nee-vragen
Dit zijn vragen die je met ‘ja’ of ‘nee’ kunt beantwoorden. Je gebruikt ze als gespreksopener of om de richting van een gesprek te bepalen. Meestal beginnen ze met een werkwoord. Een voorbeeld: ‘Zijn er bij jullie ook mogelijkheden om een lunch te krijgen?’
Controlevragen
Met een controlevraag probeer je meer duidelijkheid te krijgen of vraag je om bevestiging. In je vraag vat je min of meer samen wat je net gehoord hebt. Een voorbeeld: ‘Begrijp ik het goed dat de school dus ‘ja’ zegt tegen deze activiteitendag?’
Meerkeuzevragen
Met een meerkeuzevraag help je je gesprekspartner op weg door alvast een aantal antwoorden aan te bieden. Bijvoorbeeld: ‘Wat is beter voor onze activiteitendag: een survivaltocht of een stadswandeling?’

Slide 8 - Slide

Doorvragen
Als je niet precies de gewenste informatie krijgt, moet je doorvragen. Vraag bijvoorbeeld naar details of vraag je gesprekspartner om meer over een bepaald onderwerp te vertellen. 

Enkele voorbeelden:
‘Wat bedoelt u daar precies mee?’, ‘Zou u over die activiteiten voor jongeren wat meer kunnen vertellen?’ en ‘Kunt u uitleggen hoe het dan precies gaat als we bij jullie binnen zijn?’

Slide 9 - Slide

Doelgericht in gesprek of overleg

Een gesprek heeft altijd één of meer doelen, bijvoorbeeld overtuigen, informeren, instrueren of amuseren. 
Wanneer ‘informatie uitwisselen’ je doel is, probeer je je aan dat doel te houden. 
Je let erop dat jullie in het gesprek niet afdwalen. 
Dat kun je doen door:
expliciet te benoemen wat je doel is. Bijvoorbeeld: Zou je me meer willen vertellen over …
expliciet te benoemen dat je afdwaalt. Bijvoorbeeld: Ik merk dat we afdwalen. Volgens mij gaat het erom dat …
het woord te geven aan een ander. Bijvoorbeeld: Charlie, ik ben benieuwd welke informatie jij hebt over …

Slide 10 - Slide

Digitaal is ook een gesprek!
De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar gesprekken tussen mensen. 
Daaruit blijkt onder andere dat:
51% van de jongeren de voorkeur geeft aan digitale gesprekken, bijvoorbeeld via WhatsApp.
43% van de jongeren digitale gesprekken even waardevol vindt als face-to-facegesprekken.
jongeren niet minder face-to-facegesprekken voeren.


Slide 11 - Slide

viertallen
groep 1: Adam, Nasser, Isa, Anniek, Mika
groep 2: Yucel, CJ, Ilaria, Lucas, Gianni
groep 3: Manan, Kaela, Joshelyn, Luciano


Slide 12 - Slide

Zelfstandige opdrachten
Opdracht 1, 2, 4, 5, 8, 9 ,12

Slide 13 - Slide

Opdrachten in viertallen
opdracht 2, 3, 6, 7, 13

opdracht 13: draaiboek inleveren via mail
hanneke.engelen@vistacollege.nl 

Slide 14 - Slide

Opdrachten in tweetallen
Opdracht 10, 11

Slide 15 - Slide