Personal pronouns

TODAY
- Vocab test
- Homework
- Chapter 1 : 
    I. Writing & Grammar
-What's for homework?
-Gimkit


1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

TODAY
- Vocab test
- Homework
- Chapter 1 : 
    I. Writing & Grammar
-What's for homework?
-Gimkit


Slide 1 - Slide

My twin sister is (makkelijk in de omgang).

Slide 2 - Open question

She can also be very (stil,rustig)

Slide 3 - Open question


Slide 4 - Open question

Sometimes she can say really (gemeen, gemene) things,

Slide 5 - Open question

I think that is very a........... (irritant).

Slide 6 - Open question

But most of the times she is (slim en lief).

Slide 7 - Open question

HOMEWORK

Ex 59 a/b p.78
Ex 61 p.79

Slide 8 - Slide

I. Writing & Grammar
I can use subject and object
pronouns in a sentence.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 11 - Mind map

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Slide 12 - Slide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 13 - Slide

Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het VOORWERP. Ze staan aan het einde van de zin.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

HET VERSCHIL TUSSEN RIJTJE 1 EN RIJTJE 2 WORDT UITGELEGD IN HET FILMPJE OP DE VOLGENDE PAGINA.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 19 - Quiz

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 20 - Quiz

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 21 - Quiz

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
you / us

Slide 22 - Quiz

Are ___ (we) going to play soccer with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 23 - Quiz


Maak nu oefening 1,2 en 3
in deze link (Teams)
Daarna Kahoot!



https://test-english.com/grammar-points/a1/object-pronouns/

Slide 24 - Slide