Disk vriendschap - extra woorden

Thema 13
 Vriendschap 
  •  vrienden zijn 
  • relatie/ contact tussen 2 of meer personen 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Thema 13
 Vriendschap 
  •  vrienden zijn 
  • relatie/ contact tussen 2 of meer personen 

Slide 1 - Slide

Woordenschat
Thema: Vriendschap. 
herhalen: Je kunt 5 geleerde woorden noemen. 
nieuwe woorden: Je kent de betekenis van 5 nieuw geleerde woorden. 
Je schrijft op:
- het woord
- de betekenis
- een zin 


thema: Vriendschap

Slide 2 - Slide

herhalen Je kunt 5 geleerde woorden van het thema vriendschap noemen.
a
a
n
p
a
s
s
e
n
b
e
o  o
r
d
e
l
e
n
b
a
b
b
e
l
e
h    t
e     b
g
e
p    i    
r
n   l  d 
o o   
b
e      e       e
r

Slide 3 - Slide

aanpassen 

  • doen wat andere mensen denken dat je gaat doen, ook als je zelf eigenlijk iets anders wilt doen.
  • werkwoord: ik pas me aan, hij past zich aan, wij passen ons aan
  • zin: Ik pas mij vaak aan, aan wat vrienden leuk vinden.

Slide 4 - Slide

de activiteit
  • iets waarmee je bezig bent;
  • alles wat je doet, is een activiteit;
  • zin: Na schooltijd doe ik vaak verschillende activiteiten, zoals koken en voetballen.

Slide 5 - Slide

babbelen
  • heel veel praten
  • werkwoord: ik babbel, hij babbelt
  • zin: Jongens babbelen graag met leuke meisjes.

Slide 6 - Slide

het begrip
  • dat je iemand begrijpt
  • Ik heb begrip voor = ik begrijp jou
  • zin: Ik heb begrip voor jouw probleem en ik wil je er graag mee helpen.

Slide 7 - Slide

beoordelen
  • zeggen wat je van iets of iemand vindt; 
  • een beoordeling kan goed of niet goed zijn;
  • een cijfer geven aan een opdracht;
  • werkwoord: ik beoordeel, hij beoordeelt
  • Zin: De docent beoordeelt mijn schrijfopdracht.

Slide 8 - Slide

herhalen
aanpassen
de activiteit
babbelen
het begrip
beoordelen


Slide 9 - Slide

bezoeken
  • naar iets of iemand gaan om er   even te blijven = visite
  • dat iemand een plaats bezoekt
  • werkwoord: ik bezoek, hij bezoekt
  • zin: Opa en oma bezoeken hun kleinkinderen. 

Slide 10 - Slide

breken
  • in twee of meer stukken delen
  • kapotmaken/ kapot gaan
  • werkwoord: ik breek, hij breekt
  • zin: Ik breek de chocolade in 10 stukjes. 
  • zin: De jongen breekt zijn been.

Slide 11 - Slide

doorvertellen
  • iets wat iemand aan jou heeft verteld, aan weer iemand anders vertellen
  • werkwoord: ik vertel door, hij vertelt door  
  • zin: Sshht!                                                Niet doorvertellen

Slide 12 - Slide

de geboorte
  • de keer dat een kind of een    dier wordt geboren 
  • het ter wereld komen
  • meervoud: geboorten/ geboortes
  • zin: Mevrouw Francien woont al vanaf haar geboorte in Nederland.

Slide 13 - Slide

het geboorteland
  • het land waarin je bent geboren
  • meervoud: geboortelanden
  • zin: Mijn geboorteland is Nederland. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

  • iets wat iemand aan jou heeft verteld, aan weer iemand anders vertellen
  • werkwoord: ik vertel door, hij vertelt door  
  • zin: Sshht!                                                Niet doorvertellen

Slide 17 - Slide

  • de keer dat een kind of een    dier wordt geboren 
  • het ter wereld komen
  • meervoud: geboorten/ geboortes
  • zin: Mevrouw Francien woont al vanaf haar geboorte in Nederland.

Slide 18 - Slide

  • het land waarin je bent geboren
  • meervoud: geboortelanden
  • zin: Mijn geboorteland is Nederland. 

Slide 19 - Slide

herhalen
bezoeken
breken
doorvertellen
de geboorte
het geboorteland 

Slide 20 - Slide