samenvatting Unit 4

samenvatting Unit 4
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

samenvatting Unit 4

Slide 1 - Slide

Active

Het onderwerp voert een actie uit.

I paint the room.
Passive

Het onderwerp overkomt iets.

The room is painted (by me).

En daardoor verandert de werkwoordstijd en wisselen zinsdelen van plek.

Slide 2 - Slide

to be + voltooid deelwoord
Active
Paul eet de appel.
Wie   doet       wat  

Passive
De appel wordt door Paul gegeten.
Wat               wordt      door wie      gedaan       




Slide 3 - Slide

Stappenplan van actief naar passief
  1. wie doet de actie (deze gaat in de passieve zin achteraan)
  2. wat is de actie/het werkwoord (dit werkwoord moet vervoegd worden met een vorm van 'to be' + het voltooiddeelwoord )
  3. wie ondergaat deze actie ( komt vooraan te staan in de passieve zin)

Slide 4 - Slide

can +hele werkwoord

I can swim.
She can swim.
We can swim.

Dus.... can+ ww
be able to + hele werkwoord

I am able to swim.
She is able to swim.
We are able to swim.

Dus.....let op Be vorm!
  • am ( I)
  • is/was ( he, she, it- enklv)
  • are / were (you, we,they- meervoud)

Slide 5 - Slide



will + hele ww
iets gaat(misschien) in de toekomst gebeuren
I will not order any books on this website again.
Let op! will not = won't
Shall I/we.........?



to be going to + hele ww  
gaat zeker gebeuren of vast van plan zijn
I am going to start reading my new book today!

Future (Toekomst)

Slide 6 - Slide



, who




, which


 verwijst naar personen




 verwijst naar dingen

Slide 7 - Slide

Korte woorden - één of twee lettergrepen                 



-er / -est






Small - smaller - smallest

Nice - nicer - nicest

a small car
 a nice car
1

Slide 8 - Slide

Lange woorden - twee of meer lettergrepen gebruik je
more ..............., the most ......................
2

Slide 9 - Slide

De uitzonderingen:

Slide 10 - Slide

                                            hetzelfde/of niet
This car is as nice as that car over there.
This car is not as nice as that car....
 a nice car
as nice as
 a nice car
3

Slide 11 - Slide

bijvoeglijk naamwoord


big
......+er            than     


......+est


 interesting
more     .......  than



the most  .....
1 lettergreep
2 of meer lettergr.
as (not)
interesting
big
as
bigger    than
      the  biggest
more interesting than
the most  interesting

Slide 12 - Slide

much/many    more                       most
little                   less                          least

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide