Woordsoorten

Welkom!:-)
Lesdoel: aan het eind van de les kun je alle woordsoorten herkennen. 
lw - znw - bn - ww - vz - pnw - bvw-voegw-telw
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!:-)
Lesdoel: aan het eind van de les kun je alle woordsoorten herkennen. 
lw - znw - bn - ww - vz - pnw - bvw-voegw-telw

Slide 1 - Slide

Woordsoorten benoemen:


Woorden in een zin hebben een naam -> woordsoorten

Slide 2 - Slide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 3 - Open question

Geef een voorbeeld van een werkwoord

Slide 4 - Open question

Werkwoorden


Een werkwoord is iets wat je kunt doen. Alle vervoegingen zijn een werkwoord. Dus niet alleen lopen, maar ook liep of gelopen.

Slide 5 - Slide

Zelfstandige naamwoord:

- mensen

- dieren

- planten

- dingen

- namen

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Een ZN kun je verkleinen:

dorp - dorpje

Ook steden, namen van landen, straatnamen en rivieren zijn een ZN.

Slide 7 - Slide

Welk woord is een ZN?
A
loopt
B
rode
C
Deurningerstraat
D
hij

Slide 8 - Quiz

In welke zin is 'fiets' een ZN?
A
Ik fiets elke dag naar huis.
B
Mijn fiets is gisteren gestolen.

Slide 9 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord

Een BN vertelt iets over een ZN.


De mooie tekening

De gekochte auto

De paarse trui

Slide 10 - Slide

Bedenk een BN bij dit plaatje.

Slide 11 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord bij plaatje:

Slide 12 - Open question

Voorzetsels:

 

in, op, onder, achter, naast ... de kast


voor, na, tijdens .... de vakantie


Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar:


 een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.


ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,

jou, ons, hen, mij, hem..........

Slide 15 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Het bvw geeft een bezit aan. Het komt voor samen met een znw.


Dat is mijn fiets.

Het is jouw boek.

Daar loopt zijn vader.

Slide 16 - Slide

Let op:

Dat is mijn boek.      bez. vnw.

Dat boek is van mij.   pvw

Slide 17 - Slide

Die fiets is van jou.
'jou' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Dat grote huis daar is van ons.
'ons' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Hoe gaat het met jouw cijfers?
'jouw' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

voegwoord
Een voegwoord (verbindingswoord) is een woord dat zinnen, zinsdelen of woorden verbindt.
Voorbeeld: Ik trek een jas aan. Ik heb het koud.
Ik trek een jas aan, want ik heb het koud.  

Slide 22 - Slide

vervolg voegwoorden
Werkwoordspelling is belangrijk, want in iedere zin staat een persoonsvorm.
Yasmine is goed in grammatica, omdat ze zo goed geoefend heeft.
Merline kwam te laat voor de les, doordat de lift weer kapot was.

Slide 23 - Slide

Slide 25 - Video