Meester de Tijd: Oefentoets over de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Meester de Tijd: Oefentoets over de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je een oefentoets maken over de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden.

Wat weet je al over de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden?

Wat is de Past Simple?

De Past Simple wordt gebruikt om over een voltooide actie in het verleden te praten.

Wat is de Present Continuous?

De Present Continuous wordt gebruikt om over een lopende actie in het heden te praten.

Wat zijn Relatieve Voornaamwoorden?

Relatieve voornaamwoorden worden gebruikt om zinnen samen te voegen en informatie te geven over een zelfstandig naamwoord.

Oefening: Past Simple

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de Past Simple in de gegeven zinnen in.

Oefening: Present Continuous

Maak zinnen in de Present Continuous met de gegeven werkwoorden.

Oefening: Relatieve Voornaamwoorden

Vul de ontbrekende relatieve voornaamwoorden in de gegeven zinnen in.

Oefentoets

Maak een oefentoets met vragen over de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden.

Vraag en Antwoord

Stel vragen over de lesstof en beantwoord eventuele vragen van de leerlingen.

Herhaling van Belangrijke Puntjes

Herhaal de belangrijkste grammaticaregels van de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden.

Evaluatie

Evalueer de voortgang van de leerlingen en beoordeel de gemaakte oefentoetsen.

Praktijktoepassing

Geef voorbeelden van situaties waarin de Past Simple, Present Continuous en Relatieve Voornaamwoorden worden gebruikt.

Voorbeeldzinnen

Laat de leerlingen voorbeeldzinnen maken met de geleerde grammaticaconcepten.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.