Havo 4

26 mei 2020
havo 4 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

26 mei 2020
havo 4 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan wij vandaag doen?
- Hoelang en afspraken
- Huiswerk
- Hoe ver zijn we? 
-Quiz en x aantal vragen bespreken (tot 5.4)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Hoelang?
- 30 minuten 
- Vragen vanuit jullie 
- Quiz
- Tussendoor bespreken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Afspraken 
Iedereen op mute 
Aan het begin en eind van de les typ je: JA in de chat!
Heb je een vraag? typ dan ? in de chat
Heb je een opmerking? typ dan een ! in de chat

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk 2 juni 
-Bekijken: Uitlegvideo's over B6 
- Maken B6 

Tijdens de les: B6 en afspraken over de toets

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hoe ver zijn we?
t/m 5.5
deze week zal 5.5 af zijn.  

 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

B1 Regeling en homeostase 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Hormonen worden gemaakt door:
A
endocriene klieren
B
exocriene klieren
C
beide soorten klieren

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Een bijzonder hormoon is oxytocine. Het speelt een rol bij de bevalling en regelt de melkafgifte in de borsten. Het is ook betrokken bij het vrijen; door seksuele opwinding neemt de concentratie van oxytocine toe. Op zijn beurt stimuleert dit hormoon weer de seksuele opwinding.

Hoe noemt men een dergelijke relatie tussen seksuele opwinding en de concentratie van oxytocine?
A
Antagonisme
B
Homeostase
C
Negatieve terugkoppeling
D
Positieve terugkoppeling

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Alvleesklier
Glucose
Glycogeen
Insuline
Glucagon
Bloedsuikerpsiegel gaat omlaag
Bloedsuikerpsiegel gaat omhoog
Lever

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

B3 Het zenuwstelsel
B4 Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een prikkel en een impuls? (kies 2 antwoorden)
A
Een prikkel is informatie uit de omgeving
B
Een impuls is informatie uit de omgeving
C
Een prikkel is een elektrisch stroompje
D
Een impuls is een elektrisch stroompje

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Centrale zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Grote hersenen
Hersenstam
Hersenzenuw
Ruggenmergzenuw
Kleine hersenen

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Hoe heet de zenuwcel waar de bewegingsinformatie naar toe wordt gestuurd?
A
sensorische zenuwcel
B
schakelcel
C
Motorische zenuwcel
D
gevoelszenuwcel

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Binas 88A
Receptor
Effector
CZS
Motorische zenuwcel
Sensorische zenuwcel

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Welk type zenuwcel zorgt ervoor dat spieren aangestuurd worden?
A
Bewegingszenuwcel (motorisch)
B
Gevoelszenuwcel (sensorisch)

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Welk deel van een zenuwcel leidt impulsen van het cellichaam af?
A
Dendriet
B
Axon

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welke type zenuwcel ligt volledig in het centrale zenuwstelsel?
A
Sensorische zenuwcellen
B
Schakel zenuwcellen
C
Motorische zenuwcellen

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welk type zenuwcel vervoert de impulsen vanaf de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel?
A
Schakelcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Bewegingszenuwcel
D
Spiercel

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een onderverdeling van het autonome zenuwstelsel
A
Centraal en perifere zenuwstelsel
B
axon en dendriet
C
parasympatisch en orthosympatisch
D
motorische en sensorische zenuw

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Machan is aan het hardlopen. Welk deel van het autonome zenuwstelsel is met name actief

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: para en orthosympatisch. Welk deel zorgt ervoor dat je lichaam in rust komt?
A
parasympatisch
B
othosympatisch

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Reflexboog

In afbeelding hiernaast is een reflexboog met de zenuwcellen R, S en T schematisch getekend.

Bij S wordt een stroomstoot toegediend, waardoor er impulsen ontstaan.

Waar gaan deze impulsen naar toe?
A
Die gaan naar R.
B
Die gaan naar T.
C
Die gaan zowel naar R als naar T.
D
Die kunnen nergens heen omdat de effector het impuls niet gegenereerd heeft.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Reflexen
Hieronder staan vier beweringen over reflexbewegingen.
1 Impulsen voor reflexbewegingen verlopen altijd via het ruggenmerg.
2 Een bepaalde reflexbeweging komt meestal sneller tot stand dan dezelfde gewilde beweging.
3 Reflexbewegingen kunnen niet worden onderdrukt.
4 Reflexbewegingen komen tot stand voordat of zonder dat het individu zich van de prikkel bewust wordt.

Welke beweringen zijn juist?

A
Alleen de beweringen 1 en 3.
B
Alleen de beweringen 2 en 4.
C
Alleen de beweringen 1, 2 en 3.
D
Alleen de beweringen 2, 3 en 4.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Patiënten
Vier patiënten met uitsluitend een afwijking in het zenuwstelsel vertonen de volgende ziektebeelden:
– Patiënt 1: de pupil verandert niet van grootte bij toename van de hoeveelheid van invallend licht.
– Patiënt 2: de kniepeesreflex kan niet plaatsvinden.
– Patiënt 3: er is een spraakstoornis.
– Patiënt 4: er is een stoornis in de regulatie van de rustige ademhalingsbewegingen.

Bij welke patiënt is waarschijnlijk sprake van een storing in een motorisch centrum van de hersenschors?
A
Bij patiënt 1.
B
Bij patiënt 2.
C
Bij patiënt 3.
D
Bij patiënt 4.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Geef de juiste volgorde van cellen die betrokken zijn bij een reflex
A
bewegingszenuwcel, schakelcel, gevoelszenuwcel
B
bewegingszenuwcel, gevoelszenuwcel
C
gevoelszenuwcel, schakelcel, bewegingszenuwcel
D
gevoelszenuwcel, bewegingszenuwcel

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke pijl geeft een bewegingszenuwcel aan?
A
blauw
B
rood

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Stel dat de zenuw op plek 2 onderbroken wordt. Wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel cellen zie je hier?
A
1
B
3
C
6
D
7

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

B5 Neurale regulatie 

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

De impuls kan doorgegeven worden van neuron..
A
A naar B
B
B naar A
C
van A naar B en terug

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Welk nummer wijst neurotransmitters aan?
A
nummer 2
B
nummer 3
C
nummer 5
D
nummer 8

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

In de afbeelding hiervoor zie je een weergave van een actiepotentiaal. Welk nummer geeft rustpotentiaal aan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Nog een vraag over de afbeelding van het actiepotentiaal.
Wat is in dit geval de drempelwaarde voor deze zenuw?
A
o mV
B
-80mV
C
-55 mV
D
80 mV

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de cijfers van de afbeelding, hier voor.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Welke soort
zenuwcel bevindt bij 1?
A
Sensorische zenuwcel
B
Motorische zenuwcel
C
Schakelcel
D
Zowel sensorisch als motorisch

Slide 38 - Quiz

cellichaam bevindt zich daar. 
Welke biologische term wordt gebruikt voor de remmende werking die onder andere met pijl 2 wordt aangegeven?
A
feedback loop
B
negatieve terugkoppeling
C
inhibitie
D
homeostase

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions