Pijn Ziekenhuis

Periode 1
  1. Introductie
  2. Uitleg ziekenhuis
  3. Verpleegkundig proces
  4. Preoperatieve zorg 
  5. Preoperatieve zorg 
  6. Postoperatieve zorg
  7. Postoperatieve zorg
  8. Verpleegplan en operatie
  9. Verpleegplan en operatie
  10.  Geen toets deze periode
1 / 36
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Periode 1
  1. Introductie
  2. Uitleg ziekenhuis
  3. Verpleegkundig proces
  4. Preoperatieve zorg 
  5. Preoperatieve zorg 
  6. Postoperatieve zorg
  7. Postoperatieve zorg
  8. Verpleegplan en operatie
  9. Verpleegplan en operatie
  10.  Geen toets deze periode

Slide 1 - Slide

Pijn is ....
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 2 - Quiz

Pijngewaarwording is ..
A
Een pijnprikkel
B
Bewust worden van de pijn
C
Hoe je met pijn omgaat
D
Therapie

Slide 3 - Quiz

Wat wordt er verstaan onder chronische pijn?
A
pijn die ontstaat door ontstoken weefsel
B
pijn die gedurende lange tijd aanwezig is
C
pijn waarvan de oorzaak niet bekend is en niet langdurig aanwezig is
D
pijn die ontstaat door een beschadiging of ontsteking van weefsel

Slide 4 - Quiz

Pijn bij het snijden in je vinger is
A
Acute pijn
B
Chronische pijn
C
Viscerale pijn
D
Fantoompijn

Slide 5 - Quiz


Fantoompijn is..
A
Acute pijn
B
Chronische pijn

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

ondraaglijke pijn
hevige pijn
matige pijn
licht stekende pijn
geen pijn

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Pijn medicatie
  • Pijnstillers nemen de pijnprikkel weg --> werkt op het zenuwstelsel. 
  • Pijnstillers die de ontsteking remmen welke de pijn veroorzaakt
  • Pijn wordt meestal veroorzaakt door een weefselbeschadiging in het lichaam, waardoor een lokale ontstekingsreactie optreedt. 
  • Stofjes die via de pijnreceptoren op de zenuwuiteinden een pijnprikkel naar de hersenen sturen --> PIJN
  • Pijnstillers komen in het bloed terecht en zoeken zelf hun weg. 


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Eerst paracetamol
Werkt paracetamol onvoldoende? Dan kun je een andere pijnstiller proberen, bijvoorbeeld een NSAID (naproxen, ibuprofen of diclofenac ). NSAID's kunt u ook zonder recept kopen. (let op de bijwerkingen!)

Bij zeer ernstige pijn kan de huisarts (tijdelijk) een nog sterkere pijnstiller voorschrijven, bijvoorbeeld tramadol of morfine . Deze middelen krijg je alleen op recept.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Paracetamol kent meer bijwerkingen dan een NSAID
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

wat is de werking van een NSAID ?
A
pijnstillend
B
koortsverlagend
C
bacteriedodend
D
ontstekingsremmend

Slide 21 - Quiz

Van opioïden is steeds meer nodig
A
Ja, je lichaam heeft steeds hogere dosis nodig
B
In principe niet. Alleen bij toename pijnklachten

Slide 22 - Quiz

Aan opiaten zit een maximale dosering
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Opioïden werken levensverkortend
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Behoefte aan herhaling
Model Loeser? (9 slides)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Hoe werkt het "ei" van Loeser?
  • Het ei bestaat uit 4 elkaar omvatten cirkels
  • De binnenste cirkel staat voor de reactie van de zintuigen op de pijnprikkel (nociceptie)
  • De tweede cirkel staat voor de gewaarwording van de pijn
  • De derde cirkel staat voor de pijnbeleving
  • De middencirkel staat voor het gedrag dat iemand vertoont

Slide 30 - Slide

Nociceptieve pijn 
Treed op bij weefsel schade
  • Somatische pijn:
Weefselschade van de huid, spieren en botten. Wordt ervaren als een constante, klagende, kloppende stekende of zeurende pijn. Locatie kan goed aangegeven worden.
  • Viscerale pijn:
Weefselschade aan organen, vaak aanvalsgewijs. locatie moeilijk aan te geven. (referred pain)

Slide 31 - Slide

Pijngedrag
  • Mannen en vrouwen gaan anders om met pijn
  • Pijn beïnvloedt ook de omgeving van degenen die lijdt
  • Pijn kan naast een lichamelijke of psychische context ook een cultuurgebonden iets zijn

Slide 32 - Slide

Pijngedrag
  • Interactie tussen individu en sociale wereld. 

  • Pijndrempel, hoe lang het duurt voordat men pijn ervaart. 

  • Pijntolerantie, of men de pijn kan verdragen. Wordt beïnvloed door: 
geslacht, leeftijd, verleden, sociale oriëntatie (persoonlijkheid), verdovende middelen en cultuur 

Slide 33 - Slide

Referred pain
Vertaling; doorgestuurde of gerefereerde pijn

Pijn die op een andere plaats gevoeld wordt dan waar de pijn eigenlijk vandaan komt.
Afkomstig van organen in de borst of buik, en wordt elders in het lichaam gevoeld. 

Oorzaak; gevoelszenuwen van huid en organen komen samen in hetzelfde ruggenmergsegment 

Slide 34 - Slide

Neuropathische pijn
Ook bekend als zenuwpijn, wordt veroorzaakt door beschadiging van de zenuwen. Hierdoor ontstaan pijnprikkels die geen functie hebben. 

Vaak ervaren als:
  • Brandend
  • Elektrisch 
  • Vaak chronisch
  • Moeilijk te behandelen

Slide 35 - Slide

Fantoompijn
Pijn in een ledemaat dat is geamputeerd of nooit heeft bestaan

Vaak ervaren als:
  • Tintelend
  • Brandend

Slide 36 - Slide