This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Slide 2 - Video
Waar leeft de ijsbeer?
A
in Friesland
B
op de Noordpool
C
op de Zuidpool
D
zojuist nog bij de kapstok gezien!
Slide 3 - Quiz
Waar wonen de ijsberen?
De meeste ijsberen vind je aan de noordpool. Je vindt ze vooral aan het pakijs en open wateren. Ijsberen kunnen heel goed zwemmen. Ze kunnen onderduiken en 2 minuten onder water blijven. Ze zijn alle dagen actief en zoeken dan naar voedsel. De mannetjes leven alleen. De vrouwtjes met hun welpen leven dicht in de buurt bij zeehonden, voor het voedsel.
Slide 4 - Slide
Waar leven de vrouwtjes?
A
bij de vader
B
in een huis
C
onder water
D
dicht bij de zeehonden
Slide 5 - Quiz
Wat doen ijsberen de hele dag?
A
slapen
B
spelen
C
eten zoeken
D
zwemmen
Slide 6 - Quiz
Familie
Familie
De ijsbeer is een zoogdier, dit wil zeggen dat hun jongen levend op de wereld worden gezet en dat ze hun jongen zogen.
De ijsbeer is ook een roofdier. Daar bedoel ik mee dat ze op levende dieren jagen. De ijsbeer is familie van de beren zoals bijvoorbeeld de “grizzlybeer, de bruine beer, de pandabeer en de koalabeer.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Als een dier een zoogdier is. Waar komen de baby dan vandaan?
A
uit de buik
B
uit een ei
C
uit de lucht
D
uit de grond
Slide 9 - Quiz
Voortplanting.
ijsberen paren in de lente. Voornamelijk April
vrouwtjes krijgen om de drie jaar jongen.
ze zijn ongeveer 8 maanden zwanger.
de berin leeft de hele zomer op het ijs en trekt zich in de winter terug in een sneeuwhol.
De kleintjes worden naakt geboren.
Slide 10 - Slide
Wanneer maken ijsberen welpen
A
oktober
B
december
C
april
D
augustus
Slide 11 - Quiz
Om de hoeveel jaar zijn ze drachtig?
A
1 jaar
B
2 jaar
C
3 jaar
D
4 jaar
Slide 12 - Quiz
Waar woont de berin in de winter?
A
sneeuwhol
B
op de Zuid pool
C
onder water
D
in een huis
Slide 13 - Quiz
Voedsel
Ijsberen gaan op jacht. Ze gebruiken hun poten en klauwen om de prooi te doden.
Ze gebruiken de klauwen ook om zich vast te hechten op gladde ondergronden.
In de zomer eten ze soms planten.
Meestal eten ze zeehonden. Daarnaast nog vis, zeevogels en soms de eieren hiervan.
Slide 14 - Slide
Wat eten ijsberen?
Slide 15 - Mind map
Vijanden van de ijsbeer.
De mens is de enige vijand van de ijsbeer. De eskimo’s jagen op ijsberen voor hun vlees en hun pels. De lange hoektanden worden gebruikt als versiering. Van de vacht maakt men dekens, jassen en broeken. Al het vlees wordt opgegeten, behalve de lever, die bevat giftige eigenschappen. Eskimo’s jagen niet voor hun plezier maar wel om te kunnen overleven.
Slide 16 - Slide
Hoe lang kunnen ijsberen onder water blijven?
A
Een minuut of 5
B
Ongeveer 30 seconden
C
Ze kunnen helemaal niet onder water blijven.
D
Een minuut of 2.
Slide 17 - Quiz
Wat is de grootste vijand van de ijsbeer?
A
Dolfijnen.
B
Mensen
C
Walrussen
D
Pinquins.
Slide 18 - Quiz
Wat maken mensen van de vacht?
A
broeken
B
jassen
C
onderbroeken
D
niks, ze gooien de vacht weg
Slide 19 - Quiz
Maak het woord af. groe..
A
t
B
d
Slide 20 - Quiz
Koken doe je in de
A
kueken
B
keuken
C
kuiken
D
kiuken
Slide 21 - Quiz
In de kelder vind je soms
A
meuzen
B
muezen
C
miuzen
D
muizen
Slide 22 - Quiz
Als je er nog net niet bent, ben je er
A
beina
B
bijna
C
biena
D
buina
Slide 23 - Quiz
Als het mooi weer is, speel je lekker
A
buiten
B
biuten
C
bueten
D
beuten
Slide 24 - Quiz
Een klein kind noem je ook wel een
A
kluiter
B
klueter
C
kliuter
D
kleuter
Slide 25 - Quiz
Om tien uur hebben wij even
A
pauze
B
puaze
C
pouze
D
puoze
Slide 26 - Quiz
In Nederland betalen we met de
A
uuro
B
uero
C
euro
D
uiro
Slide 27 - Quiz
Als je met koek morst, krijg je
A
kreumels
B
kruimels
C
kriumels
D
kruemels
Slide 28 - Quiz
Dat huis staat op een
A
huivel
B
huevel
C
heuvel
D
heevel
Slide 29 - Quiz
Met mijn hand maak ik een
A
veust
B
viust
C
vuest
D
vuist
Slide 30 - Quiz
Ik heb een ring van
A
goud
B
gaud
C
guad
D
guod
Slide 31 - Quiz
Wat is een korte klank?
A
ie
B
oo
C
aa
D
e
Slide 32 - Quiz
Wat is een langermaakwoord?
A
schub
B
kat
C
web
D
mond
Slide 33 - Quiz
Bij welke woorden hoor je allemaal de klank t maar schrijf je een d ?
A
stad, honderd,bed
B
honderd,spannend,
feestdag
C
honderd,
schuifdeur,bed,
D
luchtbed,boottocht,
roofdier
Slide 34 - Quiz
Welk woord is geen meervoud ?
A
dozen
B
molen
C
katten
D
mussen
Slide 35 - Quiz
Er lopen 5 ganzen in de wei. Hoeveel poten hebben deze ganzen samen?