b1 unit 2 plurals

b1 unit 2 plurals
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

b1 unit 2 plurals

Slide 1 - Slide

What are we learning today?
  • What plurals are
  • How to use them
  • Uitzonderingen 

Slide 2 - Slide

Plurals 


What is a plural? 

Slide 3 - Slide

Plural


De meeste vormen eindigen in het meervoud op -s

parent - parents
star - stars
friend - friends

Slide 4 - Slide

Plural uitzondering 1
Plural - woorden die eindigen op -sis klank + es


watch - watches
dish - dishes
wish - ......
dish - .......

Slide 5 - Slide

Plurals - uitzondering 2
Wanneer het woord eindigt op een -o 
dan zet je er ook -es achter:

tomato - tomatoes
hero - heroes
echo - echoes

Slide 6 - Slide

Plural uitzondering 3
Plural - woorden die eindigen op -f (klank) +s of +ves

life - lives
leaf - leaves
thief - ......
reef - ....... > not reeves

Slide 7 - Slide

Plurals uitzondering 4
Als het woord eindigt op -y en voor de y staat een medeklinker
dan verandert deze in -ies.

baby - babies
puppy - puppies
party - parties

Slide 8 - Slide

Plural uitzondering 5
Onregelmatig. (leer deze!)
child - children
foot - feet
mouse - mice
sheep - sheep
tooth - teeth
man - men
woman - women

Slide 9 - Slide

Plural: uitzonderingen
foot
feet
tooth
teeth
scarf
scarves
lady
ladies
story
stories
child
children
oo = ee
-f = -ves
-y = -ies
+ren

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Practice - Plural verlengde instructie

Click twice on the links below
Exercise 1: plural
Exercise 4: plural


Slide 12 - Slide

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
child's
B
childs
C
childes
D
children

Slide 13 - Quiz

Plural (= meervoud):
What is the plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 14 - Quiz

Plural (=meervoud):
What is the plural of:
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 15 - Quiz

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 16 - Quiz

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
tooth
B
teeths
C
teeth
D
tooths

Slide 17 - Quiz

b1 unit 2 have got

Slide 18 - Slide

What are we learning today?
  • How to use have got
  • have got vragend
  • have got ontkennend
  • oefenen

Slide 19 - Slide

Have got
Have got  = hebben

Slide 20 - Slide

Hebben = Have got (+)
Ik heb een hond. 
I have got a dog. 
I've got a dog. 
Jij hebt een hond. 
Hij heeft een hond. 
Zij heeft een hond. 
Het heeft een hond. 
Wij hebben een hond. 
Jullie hebben een hond. 
Zij hebben een hond. 
Hebben = Have got (+)

Slide 21 - Slide

bevestigend (+)

I have got
You have got
He / she / it has got

We have got
You have got
They have got

ontkennend (-)
have not / has not
I haven't got
You haven't got
He / she / it hasn't got

We haven't got
You haven't got
They haven't got

Slide 22 - Slide

Have got vragend
Als je een zin met alleen have vragend maakt, dan begin je de zin met do of does

I have a pen. - Do I have a pen?


Slide 23 - Slide

Have got vragend
Als je een zin met have got vragend maakt, dan begin je de zin met have of has

You have got an amazing voice.
Have you got an amazing voice?



Slide 24 - Slide

Try it yourself
Maak elke zin vragend. Schrijf het op in je schrift


1. I have a wallet and a phone in my pocket.
2. She has got the largest room of the hotel.
3. We have concerns about the quality of the product.

Slide 25 - Slide

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
They ... (not - have got) three sisters.
A
has not got
B
have got
C
have not got
D
has got

Slide 26 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
Jamie ... (have got) tatoos.
A
have not got
B
have got
C
has not got
D
has got

Slide 27 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
My dad ... (have got) blue eyes.
A
has got
B
have got
C
had got

Slide 28 - Quiz

Wat betekent have (got)?
A
zijn
B
hebben gehad
C
hebben
D
krijgen

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Video

Practice - Have got
Kilk hier en hier  en hier  om nog een keer te oefenen met "Have Got"

Slide 31 - Slide