Les 3 digibord

Zaden en Vruchten
Ongeslachtelijke voortplanting
Les 3
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Zaden en Vruchten
Ongeslachtelijke voortplanting
Les 3

Slide 1 - Slide

Planning
9:15 - 9:30   Terugblik quiz
9:30 - 9:45  Uitleg 1
9:45 - 10:00 Opdrachten LessonUp maken
10:00-10:15  pauze
10:15 - 10:30  Opdrachten LessonUp maken
10:30-10:45  Uitleg 2 
10:45 - 11:15  Opdrachten LessonUp maken
11:15 - 11:45  Keuzeopdrachten

Slide 2 - Slide

Leerdoelen vandaag
             
              Reproductie
                4 Ik kan voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting geven bij planten.
              

      Toepassing     
            1  Ik kan beschrijven hoe ongeslachtelijke voorplanting plaatsvind bij planten.
            5 Ik kan uit afbeeldingen van (delen van) planten afleiden hoe de vruchten en zaden worden verspreid.

Slide 3 - Slide

Hoe weet ik of ik een leerdoel heb behaald?
Leerdoel
aantal opdrachten
extra opdrachten
Aantal goed voor behaald
R4
6
0
4
T1
8
3
6
T5
15
0
11
Als je de extra leerdoelen (paarse bolletjes vragen) goed hebt gemaakt mag je deze meetellen in het totaal aantal goede opdrachten. 

Slide 4 - Slide

Vruchten en Zaden
T5

Slide 5 - Slide

Na de bevruchting
Na de bevruchting verandert er veel in een bloem. In het vruchtbeginsel beginnen een of meer zaadbeginsels te groeien. Alleen de zaadbeginsels waarin de eicellen zijn bevrucht, groeien uit tot zaden. De andere zaadbeginsels in het vruchtbeginsel verschrompelen. Het vruchtbeginsel wordt groter. Het groeit uit tot een vrucht. De zaden bevinden zich in de vrucht.
In de afbeelding  zie je deze veranderingen bij een bloem van een bonenplant. De vrucht van een bonenplant heet een peulvrucht.
Door op de nummertjes te klikken kun je verder lezen wat er in elke stap gebeurt. 






25
 de bloem voor de bevruchting
1
2 Na de bevruchting beginnen het vruchtbeginsel en de zaadbeginsels te groeien.
2
3 De kroonbladeren en de meeldraden vallen af, het vruchtbeginsel wordt steeds langer.
3
4 De bloemkelk verschrompelt, er blijft alleen een restant over. Ook van de stijl blijft alleen een restant over, de zaadbeginsels worden groter.
4
5 Als de boon rijp is, wordt de zaadhuid donkerder. Uiteindelijk breekt de vrucht open en komen de zaden vrij.
5

Slide 6 - Slide




Sommige vruchten bevatten vruchtvlees: het zachte, soms eetbare gedeelte van de vrucht. Vruchtvlees kan ontstaan uit het vruchtbeginsel of uit de bloembodem. In de afbeelding  zie je de ontwikkeling van bloem tot vrucht bij een appel. In de volgende slide zie je de ontwikkeling van een sinaasappel en een banaan. 

Slide 7 - Slide

Zo ontstaat een sinaasappel
Zo ontstaat een banaan

Slide 8 - Slide

Appels, kersen, tomaten en peulen zijn vruchten. Bonen, erwten en de pitten in appels, kersen en tomaten zijn zaden. In sommige vruchten zit maar één zaad, in andere vruchten zitten meerdere zaden. Een meloen kan meer dan honderd zaden bevatten. Voor elk van deze zaden is de kern van de eicel in een zaadbeginsel versmolten met de kern van een stuifmeelkorrel.

Slide 9 - Slide

Eetbare zaden
Het vruchtvlees van veel vruchten wordt door mensen en dieren gegeten. Ook veel zaden zijn eetbaar. Een zaad bevat reservevoedsel voor het kiemplantje dat uit de kiem kan ontstaan. Met dit reservevoedsel kunnen ook dieren en mensen zich voeden (zie afbeelding).

Slide 10 - Slide

Door de plant zelf
Voor planten is het nuttig als de zaden zich over een groot gebied verspreiden. Ze komen dan niet allemaal op dezelfde plek terecht, waardoor er meer zaden kunnen kiemen. Vruchten zorgen ervoor dat zaden worden verspreid. Dat kan op verschillende manieren gebeuren.
Bij sommige planten schieten of slingeren de vruchten hun zaden weg. Bij de ooievaarsbek  springen de vruchten open als ze rijp zijn. Door de kracht waarmee dit gebeurt, worden de zaden weggeslingerd (zie afbeelding).

Slide 11 - Slide

Door de wind
Veel vruchten en zaden in de natuur zijn klein en worden door de wind verspreid. Deze vruchten en zaden hebben vaak hulpmiddelen waarmee ze lang in de lucht kunnen blijven zweven.
Je hebt vast weleens een uitgebloeide paardenbloem leeggeblazen . Je blaast dan de vruchten met daarin de zaden van de paardenbloem weg. De vrucht zit om het zaadje. De vrucht is klein gebleven en bevat geen vruchtvlees. Elke vrucht heeft een pluisje, waardoor hij een tijd in de lucht blijft zweven (zie bovenste afbeelding ). De vruchten van de berk, esdoorn en linde hebben vleugels (zie onderste afbeelding ).


25

Slide 12 - Slide

Door dieren
Eekhoorns en gaaien leggen wintervoorraden aan van eikels of beukennootjes. Niet alle zaden worden opgegeten, want soms kan een dier een opslagplaats niet terugvinden. De zaden zijn dan verspreid en kunnen kiemen in de opslagplaats.

Bij sommige plantensoorten hebben de vruchten kleine haakjes. Deze vruchten blijven gemakkelijk aan de vacht van een dier hangen. Na enige tijd vallen ze eraf of worden ze door het dier afgeveegd. Voorbeelden hiervan zijn de vruchten van tandzaad en van een klis.
Ook mensen verspreiden zaden. Vaak gebeurt dit onopzettelijk, doordat zaden bijvoorbeeld in de ribbels van schoenzolen blijven hangen. De zaden kunnen er dan op een andere plaats weer af vallen.
25

Slide 13 - Slide

Door dieren in poep
Er zijn ook plantensoorten waarbij dieren zorgen voor de verspreiding van de vruchten en zaden. Bij veel van deze plantensoorten hebben de vruchten sappig vruchtvlees. In afbeelding  zie je de vruchten (bessen) van een lijsterbes. Vogels eten deze bessen graag. De bessen komen dan in de maag van de vogel terecht. Daar verteert het vruchtvlees, maar de zaden niet. De zaden komen in de uitwerpselen. Als de zaden op een gunstige plek worden uitgepoept, kunnen ze kiemen.
25

Slide 14 - Slide

Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. 
timer
1:00
Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. Werk eerst alleen (rood bord). Pas bij groen bord mag je overleggen!!
De vragen met de paarse bolletjes mag je maken als je tijd over hebt. 

Slide 15 - Slide

Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 16 - Slide

Ongeslachtelijke voortplanting
Een deel van een plant groeit uit tot een nieuwe plant. De nakomelingen zijn kopieën van de moederplant
Vormen van ongeslachtelijke voortplanting zijn:
  • Stekken 
  • Enten
  • Bollen (tulp/ui) - korte dikke bladeren
  • Knollen (aardappel)- opslag zetmeel
  • Uitlopers (aardbeien) - boven de grond
  • Wortelstokken (lelietje van dalen)- onder de grond


9
10

Slide 17 - Slide

 1 Stekken
Je snijdt een stukje van de plant af.
Het stekje zet je in water en als er wortels groeien zet je het stekje in de grond.

Slide 18 - Slide

2 Enten
Je zet de plant die je wilt laten groeien op een sterke onderstam van een andere plant

Slide 19 - Slide

3 Bollen
Verdikte bladeren - uit, knoflook, tulp, narcis. 

Slide 20 - Slide

4 Knollen

Slide 21 - Slide

5 Uitlopers
uitloper: bovengrondse stengel waaraan op bepaalde plaatsen jonge planten ontstaan

Slide 22 - Slide

6 Wortelstokken
wortelstok: ondergrondse stengel waaraan op bepaalde plaatsen jonge planten ontstaan

Slide 23 - Slide

Voordelen 
-Snel
-Geen andere planten bij nodig
-Genetisch identieke nakomelingen (voedingsindustrie)


Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. 
timer
1:00
Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. Werk eerst alleen (rood bord). Pas bij groen bord mag je overleggen!!
De vragen met de paarse bolletjes mag je maken als je tijd over hebt. 

Slide 26 - Slide

Keuzeopdrachten
De volgende slides zijn keuzeopdrachten.
De eerste slide is om jullie nog even te helpen met de tekenregels. Houd je aan deze regels!!
De oranje slides zijn voor de leerlingen op school. 
De groene slides voor de leerlingen thuis. 
Bewaar de tekeningen goed, en neem deze mee naar school. Deze komen in jullie mapje, zodat we ook de leerdoelen van vaardigheden kunnen afvinken!
 

Slide 27 - Slide

Teken met een scherp, niet te hard potlood (HB).
Teken dun, zodat je een verkeerd getekende lijn onzichtbaar! kunt uitgummen.
Teken groot (gebruik het hele papier).
Teken wat je ziet, niet wat je denkt te moeten zien.
Teken nooit meer dan 1 tekening op 1 A4.
NIET: Schetsen (dus strakke lijnen zonder haperingen)
NIET: Inkleuren of arceren
1. TEKEN een horizontale kantlijn (A) boven een je blad circa 3 cm van de bovenkant.
2. TEKEN een verticale kantlijn (B) rechts van je blad circa 4 cm van de zijkant.
3. SCHRIJF boven aan de titel (exact wat je getekend hebt), evt. kleuring, vergroting, schematische of natuurgetrouwe tekening.(C)
4. SCHRIJF in het hokje rechtsboven je naam, klas en datum. (D)
5. TEKEN het object (E)
6. TEKEN een rechte lijn (met liniaal) van het te benoemen onderdeel tot tegen de rechter kantlijn. (F)
7. SCHRIJF achter deze lijn de naam van het onderdeel. (G)

Tekenregels

Slide 28 - Slide



WAT GA JE DOEN?
In dit practicum bestudeer je de delen van de bloemen van een witte dovenetel. Je haalt de bloem voorzichtig uit elkaar.
BENODIGDHEDEN
□ een bloeiende witte dovenetel (zie afbeelding 1)
□ plakband (of zelfklevend doorzichtig plastic)
□ een pincet
□ tekenmateriaal
WERKWIJZE
• Pluk één bloem (met bloemkelk en bloemkroon) van de stengel. Gebruik eventueel het pincet om de hele bloem van de stengel te plukken.
• Plak de bloem in het vak.
• Pluk een andere bloem van de witte dovenetel.
• Haal de bloemkroon (het witte gedeelte) en de bloemkelk (het groene gedeelte) uit elkaar.


• Plak de bloemkelk en de bloemkroon naast de bloem in het vak.
• Pluk nog een bloem van de witte dovenetel.
• Buig het bovenste gedeelte van de bloemkroon naar achteren. Je ziet dan vijf draadjes. Haal deze draadjes voorzichtig (eventueel met het pincet) uit de bloem.
Je ziet vier draadjes met zwarte kopjes. Dat zijn de meeldraden  Het vijfde draadje is aan het uiteinde gespleten als een slangentong. Dit draadje is een deel van de stamper. Het onderste deel van de stamper van een witte dovenetel breekt gemakkelijk af. Daardoor is het moeilijk een volledige stamper uit
de bloem te halen.
• Plak de meeldraden en het deel van de stamper onder de bloemkelk en bloemkroon in het vak.
Keuzeopdracht 1: leerlingen op school

Slide 29 - Slide


WAT GA JE DOEN?
In dit practicum ga je de vruchtjes van een witte dovenetel
bestuderen en tekenen. Denk hierbij aan de tekenregels.
BENODIGDHEDEN
□ een witte dovenetel met uitgebloeide bloem(en)
□ plakband (of zelfklevend doorzichtig plastic)
□ een pincet
□ tekenmateriaal
WERKWIJZE
Onder aan de stengel van je witte dovenetel zijn de bloemen waarschijnlijk al uitgebloeid. De bloemkronen zijn daar verdwenen.
• Kijk in een bloemkelk. Je ziet dan vier vruchtjes zitten (zie ook afbeelding). Deze vruchtjes kunnen groen, bruin of zwart zijn. In een vruchtje zit een zaadje. Uit zo’n zaadje kan een nieuwe dovenetel groeien.
Maak een natuurgetrouwe tekening van de ligging van de vier vruchtjes in de bloemkelk.
• Haal met het pincet de vruchtjes uit de bloemkelk en maak een tekening van een vruchtje.



Keuzeopdracht 2: (leerlingen op school) 

Slide 30 - Slide



WAT GA JE DOEN?
In dit practicum maak je een tekening van een doorsnede van een tomaat.
BENODIGDHEDEN
□ een tomaat
□ een mes
□ tekenmateriaal
WERKWIJZE
• Snijd de tomaat in de lengte door, langs het steeltje (zie afbeelding ).
• Maak een natuurgetrouwe tekening van de doorsnede van de tomaat. Geef de volgende delen aan: vrucht – zaad.
Denk aan de tekenregels!
Keuzeopdracht 1: leerlingen thuis

Slide 31 - Slide



In dit practicum maak je een tekening van de lengtedoorsnede
van een uienbol.
BENODIGDHEDEN
□ een uienbol
□ een mes
□ tekenmateriaal
WERKWIJZE
• Snijd de uienbol in de lengte door (zie afbeelding 7).
• Maak een natuurgetrouwe tekening van de lengtedoorsnede. Geef de volgende delen aan: bolschijf – knop – rok – wortel.

Heb je veel last van de stank? Wikkel de uienbol strak in doorzichtig huishoudfolie, dan kan je het goed zien, maar niet ruiken!!

En denk aan de tekenregels!!!
Keuzeopdracht 2: leerlingen thuis

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide