This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
programma 11 mei klas AH1B
theorie lesdoel 4 uit de powerpoint
quizvragen om je kennis te testen
heb je vragen over de tekst/opdracht?
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
les/leerdoelen
je kunt verwijswoorden herkennen
je gebruikt de juiste verwijswoorden door eerst te bedenken of je met een 'de' of 'het' woord te maken hebt
je kunt verbindingswoorden herkennen
je weet wanneer/waar je een komma in de zin zet
Slide 4 - Slide
Formuleren
A
Iets wat je zelf hebt meegemaakt.
B
Eerste gedachte of gevoel
C
Met woorden omschrijven
D
Betekenen
Slide 5 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 6 - Quiz
Is de stelling waar?
Een tekst wordt saai, als je verwijswoorden gebruikt.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Waarom worden verwijswoorden gebruikt?
A
Om de zin goed te kunnen gebruiken.
B
Om zinnen aan elkaar te plakken.
C
De zin wordt leesbaarder, want je voorkomt saaie herhalingen.
D
Slide 8 - Quiz
Wat is hier géén verwijswoord ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat
Slide 9 - Quiz
Welke verwijswoorden horen in deze zin? Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats. Let op: er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. Je mag er dus meerdere slepen, als je denkt dat ze passend zijn .
Vera doet het trucje voor. ________ zegt:
‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
Slide 10 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin? Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats. Let op: er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. Je mag er dus meerdere slepen, als je denkt dat ze passend zijn .
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,
terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 11 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin? Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats. Let op: er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn bij één antwoord. Je mag er dus meerdere slepen, als je denkt dat ze passend zijn .
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,
________ vindt ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze
hij
dat
Slide 12 - Drag question
goed of fout? Het meisje die buiten speelt.
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quiz
goed of fout?
De fiets, die is gestolen, stond op slot.
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quiz
Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.