Spelling - Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
Hoe schrijf je een woord in verleden tijd?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Hoe schrijf je een woord in verleden tijd?

Slide 1 - Slide

Wat is de regel?
Knip -en van het werkwoord af
Staat de laatste letter in het kofschip?
Ja? voeg -te(n) aan de stam toe
Nee? voeg -de(n) aan de stam toe!

Slide 2 - Slide

Quiz
Lees de opdracht
In welke tijd moet het werkwoord?
Geef antwoord via jouw Chromebook!

Slide 3 - Slide

Ik ... gisteren naar school
Fietsen
Verleden Tijd
A
fietsden
B
fietste
C
fiets
D
fietsde

Slide 4 - Quiz

Hij ... vorig jaar nog in Amerika
Wonen
Verleden Tijd
A
woonden
B
woont
C
woonde
D
woonte

Slide 5 - Quiz

Zij ... zich gisteren af voor de training
Melden
Verleden Tijd
A
meld
B
meldt
C
meldde
D
melde

Slide 6 - Quiz

De klas ... over het kofschip
Leren
Verleden tijd
A
leert
B
leerde
C
leerden
D
leerte

Slide 7 - Quiz

De jongens ... over het hoge hek
Struikelen
Verleden tijd
A
Struikelden
B
Struikelde
C
Struikelen
D
Struikelten

Slide 8 - Quiz

De meiden ... als heksen en prinsessen
Verkleden
Verleden tijd
A
verkleden
B
Verkleeden
C
Verkleedden
D
Verklede

Slide 9 - Quiz

Het paard ... over het hek
Springen
Verleden tijd
A
Springde
B
Springte
C
Sprong
D
Spronde

Slide 10 - Quiz

De jongen ... gisteren naar huis
Lopen
??????
A
loopt
B
liep
C
loopte
D
liepte

Slide 11 - Quiz

De meiden ... het uit
Schreeuwen
Verleden tijd
A
Schreeuwen
B
Schreeuwde
C
Schreeuwten
D
Schreeuwden

Slide 12 - Quiz

De boer ... de kippen
Voeden
Verleden tijd
A
voedde
B
voedden
C
vied
D
voedt

Slide 13 - Quiz

En dan nu het Dictee!

Slide 14 - Slide