This lesson contains 24 slides, with text slides.
- Gevaarlijke situatie of omgeving
- Onverwachte wending
- Open plek
- Vermoedens
- Cliffhanger
- Uitstel van het einde
- Informatievoorsprong lezer
Setting: tijd en ruimte/plaats in een verhaal
Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
Tijd: Te herkennen aan de hand van jaartallen, figuren of voorwerpen, gebouwen, gebeurtenissen
Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
Ruimte:
- Een bepaalde plaats, stad, planeet etc.
- Kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken
Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.
Begin:
- Proloog (verhaal vooraf)
- Inleidend begin (ab ovo)
- Middenin de gebeurtenissen (in medias res)
Einde:
- Open einde
- Gesloten einde
- Epiloog (verhaal achteraf)
Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld.
Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)
Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)
Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)
Wisselend perspectief
: Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon.
Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.
- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden
- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal