samengestelde zinnen H2

Samengestelde zinnen
NEDERLANDS
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen
NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

Kijk eens naar de volgende zinnen:


  1. Peter zit met een colaatje in de tuin.
  2. Mijn moeder doet boodschappen, daarna gaat ze naar de kapper.
  3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?


Slide 2 - Slide

Tel het aantal persoonsvormen:


  1. Peter zit met een colaatje in de tuin.
  2. Mijn moeder doet boodschappen, daarna gaat ze naar de kapper.
  3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?

Slide 3 - Slide

enkelvoudige en samengestelde zinnen

enkelvoudige zin: een zin met één persoonsvorm


samengestelde zin: zin met meer dan één persoonsvorm

Slide 4 - Slide

Even oefenen!

Slide 5 - Slide

Grote gezinnen worden zeldzaam maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes kinderen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 6 - Quiz

Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor hun ouders
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quiz

In een enkelvoudige zin staat maar één persoonsvorm
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

In een samengestelde zin staan altijd twee persoonsvormen
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Hoofdzin


- Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen.

- De persoonsvorm staat voor in het deel van de zin waar hij bij hoort; het is het eerste of tweede zinsdeel.

Slide 10 - Slide

Bijzin


- Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet altijd naast elkaar. Je kunt er andere zinsdelen tussen zetten.

- De persoonsvorm staat vaak achter in het deel van de zin waar hij bij hoort.

Slide 11 - Slide

Samengevat
Hoofdzin:
PV en OW naast elkaar.
PV staat vooraan.

Bijzin:
PV en OW niet altijd naast elkaar.
PV staat achteraan.

Slide 12 - Slide

Even oefenen!

Slide 13 - Slide

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
1 x HZ
B
2 x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 14 - Quiz

Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.

A
HZ
B
BZ
C
HZ + BZ
D
BZ + HZ

Slide 15 - Quiz

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

A
HZ + BZ
B
BZ + HZ
C
HZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 16 - Quiz

Wat is de bijzin?
Toen ze genoeg getraind had, liep ze de marathon.
A
Toen ze genoeg getraind had
B
liep ze de marathon
C
liep ze
D
ze genoeg getraind had

Slide 17 - Quiz

Wat is de bijzin?
Ze vond dat ze een goede tijd had neergezet.

A
dat ze een goede tijd had neergezet
B
ze een goede tijd had neergezet
C
Ze vond dat ze een goede tijd had
D
Ze vond

Slide 18 - Quiz

Het gedeelte tussen haakjes is een:
Als je dat nog een keer zegt, (word ik boos).
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 19 - Quiz

Heb je nog een vraag?

Slide 20 - Slide