Examen Schrijven-Voorkennis Spelling+Formuleren

Instellingsexamen Schrijven
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Instellingsexamen Schrijven

Slide 1 - Slide

Bij een schrijfopdracht voor het examen let ik op...

Slide 2 - Open question

1. Algemene spelling

A: Hoofdletters
B: Samenstellingen
C: Meervoud
D: Interpunctie
E: Getallen voluit 

Slide 3 - Slide

A. Hoofdletters 

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruiken we hoofdletters?

Slide 5 - Open question

A: Hoofdletters 
1. Eerste deel van een zin
2. Namen
3. Aardrijkskundige namen
4. Namen van feestdagen
5. Historische gebeurtenissen
6. Titels
7. Afkortingen (maar niet alle!)

Slide 6 - Slide

Welk woord is fout geschreven?
A
Nieuwjaarsavond
B
Kerstmis
C
CAO
D
havo

Slide 7 - Quiz

B. Samenstelling:
Wat is het? Voorbeeldjes?

Slide 8 - Mind map

Slide 9 - Slide

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
berensterk
B
vmboschool
C
auto-ongeluk
D
zonnenschijn

Slide 10 - Quiz

Meervoud 

Slide 11 - Slide

C: Meervoud 

Slide 12 - Slide

D. Interpunctie

Slide 13 - Slide

Wat weet je van interpunctie?

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Slide

Verbeter de interpunctie in de zin:

Jan heeft niet goed geleerd dus haalt hij geen 8 9 of 10

Slide 16 - Open question

E. Getallen 

Slide 17 - Slide

Dus...

Getallen voluit geschreven:
- tot twintig 
- tientallen/honderdtallen/duizendtallen t/m twaalfduizend 
- miljoen/miljard/biljoen etc. 

Getallen in getallen:
- alle andere getallen boven twintig 
- maten/temperatuur/gewicht/bedragen en percentages
- tijdstippen/data/jaartallen
- hoofdstukken paragrafen/groepen
- leeftijden 

Slide 18 - Slide

Wat is goed en wat is fout? 
Sleep naar de juiste kolom. 
Goed 
Fout
vijf kinderen
twee november
5 kinderen
2 november
4 mavo
Vier mavo

Slide 19 - Drag question

Formuleren 

A: omdat of doordat
B: een aantal bezoekers vindt/vinden
C: die of dat
D: sommige of sommigen
E: u of uw - jou of jouw
F: hun/hen/zij   

Slide 20 - Slide

Verbeter de zin:
Bij het tv-programma ‘The masked singer’ zingt elke artiest een nummer en wordt gepresenteerd door Ruben Nicolai.

Slide 21 - Open question

A. Omdat of doordat 

Slide 22 - Slide

Stellingen:

I. Doordat geeft alleen een reden aan
II. Omdat kan zowel een oorzaak als een reden aangeven
A
Alleen stelling I is goed
B
Alleen stelling II is goed
C
Stelling I en II zijn fout
D
Stelling I en II zijn goed

Slide 23 - Quiz

B: Een aantal bezoekers vindt/vinden

Slide 24 - Slide

Wat is goed?

Een aantal jongeren ...... dat leuk.
A
vinden
B
vindt

Slide 25 - Quiz

C. Die of dat 

Slide 26 - Slide

Zet die of dat ervoor:
- de jongen ..... (die/dat)
- het meisje ..... (die/dat)
- de schoolvriendinnen .... (die/dat)
- het grote geheim .... (die/dat)

Slide 27 - Open question

D. Sommige of sommigen/ alle of allen / beide of beiden 
Dus...

+n (allen): 
1. verwijzing naar eerder genoemd persoon / iedereen

(alle): 
1. voor het znw / terug naar een eerder genoemd woord maar geen persoon 
2. alle aanvullen met znw 

Slide 28 - Slide

Welk antwoord is goed?
A
De paarden renden weg. Alle gingen ze onderuit.
B
De paarden renden weg. Allen gingen ze onderuit.

Slide 29 - Quiz

E. U/uw/ 
jou/jouw
Dus...

Jou en u = niet bezittelijk 
Jouw en uw = bezittelijk 

Slide 30 - Slide

F. Zal/zou 
Dus... verzoek/uitnodiging = zouden

Slide 31 - Slide

H. Hun / hen of zij?
Dus...

Hun: 
- bezittelijk (wanneer iets van iemand is)
- iets voor iemand doet/geeft/stuurt
- nooit naar voorzetsel 

Hen/zij:
- alle andere gevallen 

Slide 32 - Slide

Verbeter de zin:
Hij gaf jou fiets aan hun.

Slide 33 - Open question