Bi H4 Th4 Bs2 Prokaryoten

Ordening en evolutie



Basisstof 2
1 / 19
next
Slide 1: Slide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ordening en evolutie



Basisstof 2

Slide 1 - Slide

Leerdoelen Bs2: je kunt...
  1. Overeenkomsten en verschillen noemen tussen archaea, bacteriën en eukaryoten
  2. Endosymbiose theorie beschrijven
  3. Voorbeelden noemen van toepassingen en risico's van bacteriën voor de mens
  4. Kenmerken van een virus benoemen

Slide 2 - Slide

Prokaryoten
Bestonden al voor dat er een celkern was

2 Groepen: Archaea en bacteriën

Slide 3 - Slide

Overeenkomsten bacteriën - archaea
-Eencellig
-Geen celkern
-Simpele bouw
-Super klein
-Vaak 1 circulair chromosoom

Slide 4 - Slide

Het endosymbiose sprookje
Hoofdstuk 1
Lang lang geleden (paar miljard jaar) was er eens een archaeon. Deze archaeon kwam een bacterie tegen, dat was niet zomaar een bacterie. De bacterie kon verbranden, dat is energie opwekken. De archaeon vond de bacterie zo mooi dat hij hem opslokte. Eenmaal opgeslokt werd de bacterie een deel van de archaeon. Dit deel noemden ze een mitochondrium.

Slide 5 - Slide

Endosymbiose theorie
Hoofdstuk 2
De archaeon kon met zijn opgeslokte bacterie veel beter zichzelf redden. Hij maakte zelfs een celkern om het te kunnen regelen! Vanaf nu was het geen gewone archaeon meer, maar de eerste eukaryoot.

Slide 6 - Slide

Endosymbiose theorie
Hoofdstuk 3
Vele jaren later waren er drie achter- achter- achter (*10 miljoen) kleinkinderen van deze eerste eukaryoot. 
  • Eentje wilde niet veel veranderen en werd een schimmel
  • De tweede wilde geen celwand en vacuole meer en er bleef over een dier
  • De derde, die deed iets bijzonder. Die kwam een mooie bacterie tegen. Deze bacterie kon iets bijzonders namelijk fotosynthese en heette cyanobacterie. Hij slokte de bacterie op en werd daarmee een plant.

Slide 7 - Slide

Endosymbiose theorie
Hoofdstuk 4
De 3 eukaryoten (schimmeltje, plantje en diertje) kregen heeeel veel verschillende achter- achter- achter- (*10 miljoen) klein kinderen. Sommige bleven 1 cel, andere werden meercellig. En ze leefden nog lang en gelukkig.

Of eigenlijk stierf al 99,9% van al het leven op aarde uit tijdens de evolutie, maar dat lieve kinderen, is een ander sprookje.

Slide 8 - Slide

Basisstof 2: Prokaryoten

Slide 9 - Slide

Bacteriën - Archaea - Eukaryoten
Omdat de basiscel van een eukaryoot een soort archaeon was, lijkt ee deel van de archaea cel meer op een eukaryoot cel dan op een bacterie. Bijvoorbeeld het celmembraan en de manier van eiwitten maken. Zie volgende slide.

Slide 10 - Slide

Verschillen bacteriën - archaea - eukaryoten
Bacteriën
Archaea
Eukaryoten
Celwand
Peptidoglycaan
Manier A
Manier C
Celmembraan
Manier B
Manier A
Manier A
Eiwitsynthese
Manier B
Manier A
Manier A

Slide 11 - Slide

Archaea
Ontdekt op extreme plaatsen (Zwavelbaden, geisers, onderwater vulkanen)

Maar blijken ondertussen overal te leven

Droomwoning voor een archeon

Slide 12 - Slide

Bacteriën
Enorm veel verschillende soorten
Voortplanting door celdeling

DNA los in de cel (een groot rond chromosoom)
Plasmiden (kleine stukjes DNA die bacteriën onderling uitwisselen)

Slide 13 - Slide

Toepassingen
Voedsel bereiding (yoghurt,
kaas, zuurkool)

Medicijnen (insuline bijv.)

Beton --> 
https://www.tudelft.nl/citg/onderzoek/stories-of-science/zelfherstellend-beton

Slide 14 - Slide

Virussen
Geen organisme! (hoewel volgens mr. Schoen dat niet zwart-wit is)
  • niet levend (zie opmerking mr. Schoen)
  • bestaat niet uit cellen
  • er vindt geen stofwisseling plaats
  • kunnen niet zelfstandig voortplanten
  • ze hebben DNA óf RNA

Slide 15 - Slide

Voortplanting virussen

Slide 16 - Slide

Noem twee kenmerken van Archaea

Slide 17 - Open question

Wat is geen kenmerk van bacteriën?
A
Hebben celwand
B
Eén kringvormig chromosoom
C
Gebruikt voor productie antibiotica
D
Gebruikt voor productie voedingsmiddelen

Slide 18 - Quiz

Wat zijn kenmerken van virussen?
A
Ze leven niet
B
Ze bestaan niet uit cellen
C
Ze kunnen voortplanten
D
Ze hebben DNA en RNA

Slide 19 - Quiz