2.9 spelling pv tt en vt, Engelse ww, meervouds -n, leenwoorden

2.9 spelling 
Leerdoelen:
Je leert de persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd, Engelse werkwoorden, meervouds -n en leenwoorden te herkennen en toe te passen.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

2.9 spelling 
Leerdoelen:
Je leert de persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd, Engelse werkwoorden, meervouds -n en leenwoorden te herkennen en toe te passen.

Slide 1 - Slide

Uitlegfilmpje 
Online methode persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

spelling engelse werkwoorden

Slide 4 - Slide

de stam van
Engelse ww.
ik-vorm
ik-vorm
linken
ik link
taggen
ik tag
skypen
ik skype
sharen
ik share
backuppen
ik back-up
liken
ik like
crowdsourcen
ik crowdsource
gamen
ik game
bloggen
ik blog
daten
ik date

Slide 5 - Slide

Engelse werkwoorden in de verleden tijd
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't sexy fokschaap
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 6 - Slide

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 7 - Drag question

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (lunchen)
A
hij lunchte
B
hij lunchde
C
hij lunchtte
D
hij lunchdde

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (timen)
A
hij timede
B
hij timde
C
hij timmde
D
hij timdde

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 14 - Quiz

Meervouds-n bij verwijzingen
Na deze les kun je het bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van alle(n), vele(n), sommige(n) etc. toepassen.

Slide 15 - Slide

Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik alle(n), vele(n)
Is het alle of allen schildpadden?
Is het beide of beiden liepen naar school?

Alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en vele(n)...
Bijvoeglijk of zelfstandig gebruiken?
Denk aan bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandig naamwoorden!





Slide 16 - Slide

Alle woorden die op zichzelf kunnen staan zoals huis, boom, kind.
Zegt iets over dingen die op zichzelf kunnen staan, zoals de rode kat, het mooie huis etc. 
Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandignaamwoord

Slide 17 - Drag question

Regel 1
Je schrijft geen n als het woord bijvoeglijk is gebruikt, dat wil zeggen als het voor een zelfstandig naamwoord staat. 

Alle medewerkers waren aanwezig.
Beide gemeenten willen hun industriegebied uitbreiden.


Slide 18 - Slide

Regel 2
Wanneer het woord zelfstandig is gebruikt én betrekking heeft op personen, komt er een n achter.

De vrouwen keken naar elkaar. Beiden lachten.
De dieren liepen op elkaar af. Beide gromden.

Slide 19 - Slide

Regel 3
Als je eerder genoemde personen erachter kunt zetten, zet je er géén n achter.
De meeste kinderen kijken geregeld naar het Jeugdjournaal; slechts enkele (kinderen) weten niet dat er zo’n journaal is.

De vrouwen keken naar elkaar. Beiden lachten.
De leraren hadden er allen schoon genoeg van. 

Slide 20 - Slide

Je moet alle/ allen zinnen met een hoofdletter beginnen.
A
alle
B
allen

Slide 21 - Quiz

Sommige/ sommigen komen lopend naar school.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 22 - Quiz

De juf heeft jullie beide / beiden gewaarschuwd.
A
beide
B
beiden

Slide 23 - Quiz

De lessen worden alle / allen ook online aangeboden.​
A
alle
B
allen

Slide 24 - Quiz

De meisjes hebben ( beide / beiden )
geen zin meer in het project.
A
beide
B
beiden

Slide 25 - Quiz

Veel mensen vonden het prima, maar sommige / sommigen protesteerden.
A
sommige
B
sommigen

Slide 26 - Quiz

Tussen de middag zijn sommige/sommigen op school gebleven
A
sommige
B
sommigen

Slide 27 - Quiz

Die meisjes hebben gister alle / allen cola opgedronken.
A
alle
B
allen

Slide 28 - Quiz

De kippen waren alle/allen ontsnapt.
A
alle
B
allen

Slide 29 - Quiz

Beide/beiden zochten naar de juiste woorden.
A
beide
B
beiden

Slide 30 - Quiz

Je moet beide/ beiden handen aan het stuur houden.
A
beide
B
beiden

Slide 31 - Quiz

Alle/ allen pennen doen het nog
A
allen
B
alle

Slide 32 - Quiz

Alle/ allen zijn welkom op de musical.
A
alle
B
allen

Slide 33 - Quiz

(Sommige/sommigen) waren losgebroken uit de stal.

A
sommige
B
sommigen

Slide 34 - Quiz

Maken 2.9 spelling
Maak opdracht 1 - blz. 154-155


Klassikaal nakijken
Bepaal de route door de paragraaf en maak de opdrachten
Huiswerk: paragraaf 2.9 spelling t/m opdr. 9
timer
7:00

Slide 35 - Slide

Antwoorden opdracht 1

Slide 36 - Slide

Antwoorden opdracht 1

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide