Thema 6 - BS 1,2 en 3

T6, Basisstof 1 - Genotype en fenotype  

Lesdoel: 
Na deze les kan je in eigen woorden benoemen wat het verschil in genotype en fenotype is. 

1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

T6, Basisstof 1 - Genotype en fenotype  

Lesdoel: 
Na deze les kan je in eigen woorden benoemen wat het verschil in genotype en fenotype is. 

Slide 1 - Slide

Erfelijke informatie
- Lichaamscellen bevatten 46 chromosomen.
- Ze bestaan uit de stof DNA (erfelijke eigenschappen)

Slide 2 - Slide

De helft van je DNA krijg je van je moeder en de andere van je vader

Slide 3 - Slide

Genotype
Chromosomen bevatten informatie over eigenschappen
Gen= stukjes DNA die informatie bevatten voor 1 eigenschap

1 celkern heeft alle 46 chromosomen en de informatie voor alle erfelijke eigenschappen = genotype

Bijvoorbeeld: het gen voor oogkleur en huidskleur

Slide 4 - Slide

De bevruchte cel gaat delen, dit noem je een dochtercel

Slide 5 - Slide

Fenotype
  • De uiterlijke kenmerken van een organisme: fenotype
  • De informatie voor de uiterlijke kenmerken staat in het DNA
  • Het fenotype kun je veranderen, zoals haarkleur
  • Het fenotype wordt dus bepaald door je DNA en invloeden uit het milieu.  

Slide 6 - Slide

genotype of fenotype?
genotype of fenotype?

Slide 7 - Slide

Is een litteken
een erfelijke eigenschap?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Is deze eigenschap erfelijk of
niet-erfelijk?
A
erfelijk
B
niet-erfelijk

Slide 9 - Quiz

Wat is fenotype?
A
Informatie over je uiterlijk
B
Informatie over je innerlijk
C
DNA
D
Informatie op je genen in de celkern

Slide 10 - Quiz

Wat is je genotype?
A
DNA
B
Informatie over erfelijke eigenschappen
C
Chromosomen
D
Lange dunnen draden

Slide 11 - Quiz

Hoeveel chromosomen zitten er in een geslacht cel
A
46
B
23
C
23
D
1

Slide 12 - Quiz

Hoeveel chromosomen zitten er in een lichaamscel
A
46
B
23
C
12
D
1

Slide 13 - Quiz

Hoeveel chromosomen paren bevatten een huidcel van de mens?
A
46
B
23
C
92
D
22

Slide 14 - Quiz

Fenotype
Genotype

Slide 15 - Drag question

Bs 2 Chromosomen en genen

Slide 16 - Slide

Chromosoomparen

Slide 17 - Slide

Geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen bepalen je geslacht.

Slide 18 - Slide

Genenparen
Gen = stukje op een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.

Slide 19 - Slide

Vorming van geslachtscellen (wat waren ook alweer geslachtscellen?)

Slide 20 - Slide

Dus: een van elk in een geslachtscel

Slide 21 - Slide

Bevruchting
Zaadcel en eicel komen bij elkaar.
23 + 23 = 46 chromosomen

Slide 22 - Slide

Celdeling
Uit moedercel ontstaan twee dochtercellen.
Er blijven altijd 46 chromosomen in een celkern zitten.

Slide 23 - Slide

Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
12
B
23
C
46
D
48

Slide 24 - Quiz

Hoeveel chromosoomparen heeft de mens
A
12
B
23
C
46
D
24

Slide 25 - Quiz

Waar liggen chromsomen?
A
In de celkern van alle cellen
B
Los in alle cellen
C
Los door je lichaam
D
Op één plek in je lichaam

Slide 26 - Quiz

Basisstof 3 - Variatie in genotypen

Slide 27 - Slide

Van elk gen heb je er twee

Slide 28 - Slide

Variatie in genotypen

Slide 29 - Slide

Wat is hiervan belangrijk voor de toets?
  • Dat je snapt wat het genotypen is
  • Dat je snapt dat je van elke eigenschap twee genen hebt
  • Dat er variatie ontstaat in het genotypen door geslachtelijke voortplanting

Slide 30 - Slide

Kun je je eigen genotypen veranderen?
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz

Bevat elke lichaamscel dezelfde informatie?
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

Wat is het genotypen?
A
Alle informatie in je DNA
B
De kenmerken die je kunt zien

Slide 33 - Quiz

Hoeveel chromosomen krijg je van je vader?
A
46
B
12
C
18
D
23

Slide 34 - Quiz

Wat is het fenotypen?
A
Alles wat je aan een persoon ziet
B
Wat er in iemands DNA staat

Slide 35 - Quiz