What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatica
Vandaag:
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
-Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
1 / 25
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1-3
This lesson contains
25 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Vandaag:
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
-Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
Slide 1 - Slide
Welke werkwoordsvormen zijn er?
(tip: het zijn er drie)
Slide 2 - Open question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.
Slide 3 - Drag question
Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:
1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen
Ik loop naar school.
Loop
ik naar school?
Ik
liep
naar school.
Wij liepen
naar school.
Slide 4 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen
Slide 6 - Quiz
Heel werkwoord
Het hele werkwoord noemen we ook wel de
infinitief
De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud en eindigen meestal op een -n
Bijvoorbeeld: lopen, fietsen, slapen, eten
Slide 7 - Slide
Wat is in de onderstaande zin het hele werkwoord?
Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
het publiek
D
de huldiging
Slide 8 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:
Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt
Slide 9 - Quiz
Zinsdelen
1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp
5. bijwoordelijke bepaling
Slide 10 - Slide
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?
Slide 11 - Open question
Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.
Je vindt het onderwerp door te vragen:
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop".
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp.
Slide 12 - Slide
Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen op de racefiets naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis
Slide 13 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin.
Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij
Slide 14 - Quiz
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 15 - Open question
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/werkw.gez + onderwerp?
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje.
- Persoonsvorm:
Gaf
Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp: Wie gaf?
Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark?
een cadeautje
Slide 16 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht op de markt.
A
vandaag
B
appels
C
de markt
D
heeft gekocht
Slide 17 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets van mijn ouders.
A
Morgen
B
mijn ouders
C
ik
D
een nieuwe fiets
Slide 18 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp herken je doordat er "aan" voor staat of ervoor gezet kan worden.
Je vindt het door te vragen:
Aan wie of voor wie +persoonsvorm+onderwerp+lijdend voorwerp (+werkwoordelijk gezegde)?
Slide 19 - Slide
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.
Slide 20 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.
Slide 21 - Drag question
Bijwoordelijke bepaling
De rollen van het werkwoord zijn belangrijk in de zin. Zonder deze rollen is de zin niet af.
Je kunt wel extra informatie in de zin stoppen, maar dit hoeft niet per se. Deze extra zinsdelen zijn bijwoordelijke bepalingen (bwb).
Slide 22 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepalingen geven bijvoorbeeld aan
waar, wanneer, hoe en/of waarom
iets gebeurt.
Ik loop
's morgens
fluitend
naar school
.
Mijn oma geeft mij
altijd
een nieuwe trui
aan het begin van de winter
.
Slide 23 - Slide
Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin?
Ik zal het nooit meer doen.
A
nooit meer
B
ik
C
zal
D
doen
Slide 24 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin?
Onze tv staat sinds kort in de keuken.
A
Onze tv
B
in de keuken
C
staat
D
sinds kort
Slide 25 - Quiz
More lessons like this
Grammatica : zinsdelen herhaling M3
December 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Grammatica : zinsdelen herhaling M3
October 2023
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
1.8 en 1.9 Zinsdelen, persoonsvorm
September 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Week 39 Ne 3M H1 Grammatica : zinsdelen
September 2022
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Grammatica
June 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1-3
Herhaling ontleden - tm Bwb 1V - deel 2
November 2021
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Herhalen ontleden, gez, pv, ow, lv, mv, bwb
September 2022
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Grammatica zinsontleding
March 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3