Ad Portas . Vragen over tekst 30
1 / 25
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
r. 2. erat
Wat is het subject bij dit werkwoord?
Wat is het subject bij dit werkwoord?
A
Cannas
B
nihil
C
pugna
D
certum
Slide 2 - Quiz
r. 1. quae
Wat is het antecedent van quae?
Wat is het antecedent van quae?
A
Cannas
B
nihil
C
pugna
D
certum
Slide 3 - Quiz
r.2 nuntii.
Wat is de beste vertaling?
Wat is de beste vertaling?
A
bericht
B
bode
Slide 4 - Quiz
r.3: rumoribus
Wat is de naamval?
Wat is de naamval?
A
ablativus
B
dativus
C
accusativus
D
nominativus
Slide 5 - Quiz
r.5 habebantur
Welke vorm van het werkwoord is dit?
Welke vorm van het werkwoord is dit?
A
3.ev.impf.pas
B
3.ev.pf.pas
C
3.mv.impf.pas
D
3.ev.prae.act.
Slide 6 - Quiz
r.7: mortuorum
Wat is de naamval?
Wat is de naamval?
A
ablativus
B
dativus
C
accusativus
D
genitivus
Slide 7 - Quiz
r. 5 t/m 10: Welk woord geeft aan dat de Romeinen toch wel hopen veilig te zijn in Rome?
A
quid
B
tuti
C
nonne
D
ipsa
Slide 8 - Quiz
r. 5 t/m 10: Geef een voorbeeld van een ablativus auctoris (abl. van de handelende persoon)
Slide 9 - Open question
r. 11: magnis a turbis
welke naamval?
welke naamval?
A
ablativus
B
accusativus
C
dativus
D
nominativus
Slide 10 - Quiz
r. 13: nobis
Wie worden hier met nobis bedoeld?
Wie worden hier met nobis bedoeld?
A
mariti
B
turbis feminarum
C
mariti et filii et patres nostri
D
dei (deorum)
Slide 11 - Quiz
r.14: vos
Wie wordt/worden hiermee bedoeld?
Wie wordt/worden hiermee bedoeld?
A
de goden
B
de soldaten
C
de vrouwen
D
allen (omnes)
Slide 12 - Quiz
r.15: colimini
Welke vorm van het werkwoord?
Welke vorm van het werkwoord?
A
1.ev.pf.act
B
2.mv.fut.pas
C
2.mv.prae.pas
D
1.mv.prae.pas
Slide 13 - Quiz
r. 16: id
Wat wordt bedoeld met id?
Wat wordt bedoeld met id?
A
de verovering van Rome door Hannibal
B
de nederlaag bij Trebia
C
de goden worden aangeroepen
D
de nederlaag bij Cannae
Slide 14 - Quiz
r. 17: In vertaal je "Silentio"
Slide 15 - Open question
r. 17: op wie slaat "omnes" terug?
A
multitudo hominem
B
omnes (r.14)
C
senatorum
D
sententiam
Slide 16 - Quiz
r.20: intendebantur
A
3.ev.impf.pas
B
3.mv.fut.pas
C
3.mv.impf.pas
D
3.mv.prae.pas
Slide 17 - Quiz
r.22: dicetur
A
3.ev.fut.pas
B
3.ev.prae.pas
C
3.ev.pf.pas
D
3.ev.impf.pas
Slide 18 - Quiz
r.22: wie is de "wij" in faciemur?
A
de lezers
B
de bevolking
C
de senatoren
Slide 19 - Quiz
r.24 acceperunt.
Wat is het gehele subject van dit werkwoord?
Wat is het gehele subject van dit werkwoord?
Slide 20 - Open question
r. 25: mortuorum
dit is een:
dit is een:
A
genetivus
B
dativus
C
accusativus
D
nominativus
Slide 21 - Quiz
r.29: Met welk woord congrueert "ingenti"
Slide 22 - Open question
r.30-35. Geef één futurumvorm van esse uit dit fragmentje
Slide 23 - Open question
r.31 eo
Op wie of wat slaat eo terug? Citeer letterlijk het Latijnse woord.
Op wie of wat slaat eo terug? Citeer letterlijk het Latijnse woord.
