De brug woordsoorten do. 14 jan en ma. 18 jan

Nederlands
Nodig:
Nieuw Nederlands
schrift 
LessonUp
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Nodig:
Nieuw Nederlands
schrift 
LessonUp

Slide 1 - Slide

Komende weken 
Week 3: leesboek 2 kiezen (+ presenteren in blokuur)

Week 5: Toets grammatica zinsdelen en woordsoorten (leerjaar 2 + hoofdstuk 1 t/m 3) 

Week 7: Spreekopdracht: betoog  (cijfer!) 


Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
- Herhalen alle woordsoorten (de brug blz. 251 t/m 255) 
Werken in schrift afwisselen met antwoorden typen

Wellicht íets langer dan 35 min. 
2e lesuur zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Bladzijde 251
Zelfstandig naamwoord (zn)
Lidwoord (lw) 
werkwoord (ww)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz) 

Slide 4 - Slide

Wat is het verschil tussen een concreet en abstract zn?
timer
1:00

Slide 5 - Open question

'Het' kan in een zin voorkomen als:
A
onbepaald lidwoord (olw)
B
bepaald lidwoord (blw)
C
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

'een' is een onbepaald lidwoord (olw)

'de' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden (blw)
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (zn)
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een voorzetsel geeft een ..... aan
A
plek
B
tijd
C
hoeveelheid
D
oorzaak

Slide 9 - Quiz

Aan de slag 
Maak opdracht 1 

Klaar? 
Lees de theorie over zww, hww en kww (blz. 251) en start met opdracht 2 
timer
2:00

Slide 10 - Slide

Antwoorden opdracht 1 
mondeling 

Slide 11 - Slide

werkwoorden 
Een woord dat zegt wat iemand of iets doet of wat er gebeurt. 

- zelfstandig werkwoord (zww)
- hulpwerkwoord (hww)
- koppelwerkwoord (hww) 

Slide 12 - Slide

Wat is het verschil tussen zww, hww en kww?
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Aan de slag 
Maak opdracht 2

Klaar? 
Lees de theorie over persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord  (blz. 252) en start met opdracht 3
timer
3:00

Slide 14 - Slide

Antwoorden opdracht 2
mondeling 

Slide 15 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Pers.vnw
- duidt een persoon, dier of ding aan
Let op: ook 'het' kan een pers.vnw zijn (het maakt mij niet uit)

Bez.vnw.
- geeft aan van wie iets is
- staat altijd vóór het zn waar het bij hoort (jouw auto) 

Slide 16 - Slide

Is dat jouw broer?
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Ik vraag iets aan jouw
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Ik vind jou tekening heel mooi.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

Deze woorden kunnen zowel pers.vnw als bez.vnw zijn:
je, haar, ons, jullie, hun

Hoe weet je of het pers.vnw of bez. vnw is?

Vervang het door:
'hem' of 'hij' --> pers.vnw
'zijn' --> bez. vnw 

Slide 20 - Slide

De docent vroeg haar waarom ze er niet was.

Je kunt 'haar' vervangen door 'hem' --> dus het is een pers.vnw.

Je kunt 'haar' niet vervangen door 'zijn' --> dus het is GEEN bez.vnw.

Slide 21 - Slide

Aan de slag 
Maak opdracht 3

Klaar? 
Lees de theorie over aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord en start met opdracht 4
timer
2:00

Slide 22 - Slide

Nederlands
Nodig:
Nieuw Nederlands
schrift 
LessonUp

Slide 23 - Slide

Komende weken 
Week 3: leesboek 2 kiezen (+ presenteren in blokuur)

Week 5: Toets grammatica zinsdelen en woordsoorten (leerjaar 2 + hoofdstuk 1 t/m 3) 

Week 7: Betoog schrijven (cijfer!) 


Slide 24 - Slide

Wat gaan we doen?
- Herhalen alle woordsoorten (de brug blz. 251 t/m 255) 
Werken in schrift afwisselen met antwoorden typen

Wellicht íets langer dan 35 min. 
2e lesuur zelfstandig werken

Slide 25 - Slide

Upload hier de foto met antwoorden van opdracht 3

Slide 26 - Open question

Antwoorden opdracht 3
mondeling 

Slide 27 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 28 - Mind map

Aanwijzend voornaamwoord
aanw.vnw
- wijst een mens, dier of ding aan
- deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Slide 29 - Slide

vragend voornaamwoord
vrag.vnw
- wie, wat, welk(e), wat voor (een)
- Vooraan de vraag/zin
Let op: niet als ze terug verwijzen naar een eerdergenoemd woord. 

waar, wanneer, waarheen en hoe zijn GEEN vrag.vnw. 

Slide 30 - Slide

onbepaald voornaamwoord
onbep.vnw 
- duidt een persoon of zaak aan, maar zegt niet precies wie het is --> iemand, iedereen, men, een of ander(e), menigeen, het, (zo)iets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere.  

Slide 31 - Slide

Aan de slag 
Maak opdracht 4

Klaar? 
Lees de theorie over telwoorden en maak opdracht 5
timer
3:00

Slide 32 - Slide

Antwoorden opdracht 4
mondeling 

Slide 33 - Slide

Welke 4 soorten telwoorden ken je?

Slide 34 - Open question

Hoofdtelwoorden geven een aantal of hoeveelheid aan.
Rangtelwoorden geven een volgorde of plaats in een reeks aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

bepaalde telwoorden geven een onduidelijker aantal aan dan onbepaalde telwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz

wat is het verschil tussen hoofd- en rangtelwoorden?
timer
1:00

Slide 37 - Open question

aan de slag 
Maak opdracht 5

Klaar ?
Lees de theorie over voegwoorden en maak opdracht 6 
timer
2:00

Slide 38 - Slide

Antwoorden opdracht 5 
mondeling 

Slide 39 - Slide

Voegwoorden (vgw)

Slide 40 - Mind map

voegwoorden
verbinden 2 woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar 

Twee soorten:
- nevenschikkend (ns.vgw)-> dus, en, maar, of, want 
- onderschikkend (os.vgw) -> aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, toen, voordat, zodat, zodra 

Slide 41 - Slide

nevenschikkend voegwoord 
Verbinden meestal 2 woorden, woordgroepen of hoofdzinnen:

Ik heb een nieuwe fiets en Saar is daarom jaloers. 

Slide 42 - Slide

onderschikkend voegwoord 
verbinden meestal een bijzin met een hoofdzin:

Saar is jaloers, omdat ik een nieuwe fiets heb. 

Slide 43 - Slide

aan de slag
Maak opdracht 6

Klaar?

Lees de theorie over het bijwoord en maak opdracht 7 
timer
3:00

Slide 44 - Slide

antwoorden opdracht 6
mondeling 

Slide 45 - Slide

Bijwoord
Vertelt iets over:
- ww (zij werkt netjes)
- bn (dat is heel mooi)
- een ander bw (zij schrijft erg netjes)



Slide 46 - Slide

Bijwoord 
Kan ook het volgende aangeven: 
- ontkenning 
- plaats/richting
- tijd
- zekerheid 

Dat ene woord is dan een bijwoordelijke bepaling

Slide 47 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 7

Klaar? 

Maak de startopdracht op blz. 30 en lees de theorie (= huiswerk) 



timer
3:00

Slide 48 - Slide