30 aug 1c

Welkom!
-Telefoon in de telefoontas 
-Schrift op tafel 
- Pen op tafel 

Voorstellen:
Ik ben Sabrina van der Vis 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
-Telefoon in de telefoontas 
-Schrift op tafel 
- Pen op tafel 

Voorstellen:
Ik ben Sabrina van der Vis 

Slide 1 - Slide

Waar woon je?

Slide 2 - Open question

Wat verwacht je te leren bij het vak Nederlands?

Slide 3 - Open question

Jaarplanning
5 lessen Nederlands per week in 1 periode 
Alle toetsen per periode staan vast 
Werken met NUMO 
Iedere les starten we met 10-15 min lezen 


Slide 4 - Slide

Vandaag 
-Boeken uitdelen (moet volgende week gekaft zijn) 
- Leesboek iedere les nodig. We starten met lezen. 
De eerste les beginnen we met 'Over Taal' hoofdstuk 1. 
De tweede les maken we een start met de leesautobiografie 

Slide 5 - Slide

Over taal H1: Blz 28
Schooltaalwoorden (kom je tegen op school) 
Instructiewoorden vallen onder schooltaalwoorden. 

aanduiden                interpreteren
beoordelen                    Aantonen
beredeneren                 bepalen  
illustreren                observeren

Slide 6 - Slide

Grondvorm 
De grondvorm van een woord is hoe je het woord opzoekt in een woordenboek 
loopt weg > weglopen  (hele werkwoord)
sanitair > sanitair  (zelfstandig naamwoord)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

synoniem voor circuleren
A
Lopen
B
Wandelen
C
Rondgaan
D
Stilstaan

Slide 9 - Quiz

Synoniem voor prognose
A
progressie
B
Voorspelling
C
precies
D
geen idee

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
We maken de volgende opdrachten: 
32,35, 37, 
38 (alleen 4 zinnen)

Slide 11 - Slide

opdracht 32
1 aanduiden = duidelijk maken
2 aantonen = bewijzen
3 beoordelen = een oordeel geven over
4 bepalen = vaststellen
5 beredeneren = een logische reden geven
6 bevatten = in zich hebben
7 gelden = van toepassing zijn

Slide 12 - Slide

Opdracht 32
8 illustreren = laten zien
9 inhouden = betekenen
10 interpreteren = opvatten
11 middelen = het gemiddelde vaststellen
12 observeren = goed bekijken
13 raadplegen = advies of informatie opzoeken
14 toelichten = uitleg geven
15 vergelijken = verschillen en overeenkomsten zoeken

Slide 13 - Slide

Opdracht 35
1 Een elektronisch woordenboek neemt geen ruimte in beslag. Je typt het woord in en krijgt meteen de betekenis. Je krijgt geen andere woorden te zien. Bij een papieren woordenboek staan de woorden op alfabetische volgorde. Je zoekt het woord op, terwijl je andere woorden tegenkomt.
2 a Omdat de woorden in het woordenboek op alfabetische volgorde staan, ook alfabetisch binnen het woord.

Slide 14 - Slide

Opdracht 35
 b dijkgraaf, dynamo, henna, ijlings, paria, parket, yell
3 a Dit zijn het eerste en het laatste woord op deze bladzijde.
b Omdat je met behulp van deze woorden sneller kunt zoeken: je ziet snel of je woord op deze bladzijde staat.
4 a flard
 b juweel
 c scheppen
 d opdoffen
 e rijzen

Slide 15 - Slide

Opdracht 37
annuleren = afzeggen
circuleren = rondgaan
sanctie = straf
prognose = voorspelling
contrast = verschil

Slide 16 - Slide

Opdracht 37
corpulent = dik
folteren = martelen
imiteren = nadoen
panorama = uitzicht

Slide 17 - Slide